We zouden met intellectuele bescheidenheid moeten toegeven dat we de wereld niet kunnen doorzien met datgene waarmee we geboren zijn. En dan toegeven dat er manieren kunnen zijn voor zelfontplooiing, voor ontwikkeling van innerlijke krachten in de mens, die wel in staat zijn om te zien wat geest en ziel is in wat anders alleen aanwezig is voor de zintuigen.
En dat dit in de praktijk mogelijk is, dat is wat de genoemde geschriften willen laten zien. Dit moet vandaag naar voren moet worden gebracht om de reden dat het intellectualisme dat in de loop van de laatste eeuwen in de ontwikkeling van de mensheid is ontstaan, niet in staat is het leven werkelijk te beheersen (Duits: zu meistern).
Het intellectualisme is in staat door te dringen in een gebied van dit leven, in het gebied van de levenloze natuur, maar het moet onderuitgaan (Duits: straucheln) tegenover de menselijke werkelijkheid zelf, met name de sociale werkelijkheid.
Bron: Rudolf Steiner – GA 332a – Soziale Zukunft – Zürich, 28 oktober 1919 (bladzijde 124)
1891 – door Otto Fröhlich