Over scholing en socialisering

Hoe stellen de mensen zich tegenwoordig vaak voor wat eigenlijk zou moeten gebeuren? Socialer moet het worden, maar de meeste mensen die zelf heel eerlijk over socialisering praten, die denken: Nu ja, maar hier en daar staan de universiteiten, die hebben alles juist gedaan. Hoewel de externe positie van de hoogleraren misschien een beetje moet worden veranderd, de wetenschap zelf, daar mogen wij niet op een of andere manier aan dokteren (Duits: rütteln). 

Middelbare school, Gymnasium, HBS (Duits: Realschule) de mensen denken er helemaal niet aan dat wat in het uiterlijke leven is, is voortgekomen uit deze scholen. Want de mensen die in deze scholen zijn opgeleid, die hebben het uiterlijke leven gemaakt! Men denkt hoogstens eraan dat men het basisschoolsysteem wat anders moet vormen dan het tot nu toe was. Men komt dan met heel vreemde meningen, zoals door te zeggen: Het onderwijs moet gratis gegeven worden. Men strooit zich alleen maar zand in de ogen, want het onderwijs moet betaald worden; het kan niet gratis zijn; het komt alleen via een omweg door de belasting en dergelijke. Maar men bedenkt zulke frasen, die helemaal niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 31 augustus 1919 (bladzijde 79)

Eerder geplaatst op 5 oktober 2015  (4 reacties)

Wilskracht/Opvoeding/Kunstzinnigheid

De wilskracht willen we zo cultiveren dat we de kinderen (in de vrijescholen) al relatief vroeg in de kinderjaren laten beginnen iets kunstzinnigs te doen. Want dit geheim kennen de meeste mensen helemaal niet, hoe het met het willen samenhangt om zich in de kindertijd ooit op de juiste wijze met tekenen, schilderen, muziek en andere kunstzinnige activiteiten te hebben beziggehouden. Men doet voor het kind iets ontzaglijk goeds, als men de kinderen met zulke dingen in aanraking brengt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 31 augustus 1919 (bladzijde 76)

Eerder geplaatst op 4 oktober 2015 (4 reacties)

Absolute, voor alle tijden geldige opvattingen zijn de grootste vijand van alle werkelijkheid

De mens is tegenwoordig vóór alles, men zou bijna willen zeggen bezeten van een zekere drang om alles absoluut te nemen. Ik bedoel hiermee het volgende: Spreekt men vandaag de dag erover dat de mens op een of andere wijze zou moeten worden opgevoed – we willen nu alleen hierover spreken; men zou dezelfde overwegingen op uiteenlopende wijze ook op andere gebieden van het leven kunnen uitbreiden -, dan heeft men altijd voor ogen dat het om iets zou gaan wat nu in absolute zin voor de mensen geldt, wat om zo te zeggen het absoluut juiste is, dat – als het maar toegepast had kunnen worden – ook voor de mensen had kunnen worden toegepast bijvoorbeeld in het oude Egypte, in het oude Griekenland, zoals het ook nog na 4000 jaar zou kunnen worden toegepast voor de mensen, die dan zullen leven, dat het ook door China, Japan enz. toegepast kan worden.

Deze mening, waardoor de hedendaagse mens gewoonweg geobsedeerd is, dat hij iets absoluut geldigs kan opstellen, dat is de grootste vijand van alle werkelijkheid. Daarom gaat het er juist om te erkennen dat we niet in absolute zin mensen zijn, maar mensen van een bepaald tijdperk; dat de mensen met betrekking tot hun zielen en zelfs hun lichaamsgesteldheid anders zijn dan bijvoorbeeld de Grieken en Romeinen waren, dat ze anders gevormd zijn dan de mensen al na een relatief korte tijd, na een half millennium zullen zijn. Daarom vatten wij de opvoedkundige taak niet in absolute zin op, maar we beschouwen ze als voortkomend uit de behoeften van de huidige tijd en de nabije toekomst van de menselijke beschaving.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 24 augustus 1919 (bladzijde 20-21)

Eerder geplaatst op 4 december 2017

Menigeen zou, als hij zijn lagere natuur volgde, wellicht kwaadaardige, slechte eigenschappen openbaren

Menigeen die onder ons leeft, zou, als hij zijn lagere natuur volgde, wellicht kwaadaardige, slechte eigenschappen openbaren (Duits: zutage fördern), maar in hem leeft, gemengd met deze lagere natuur, de hogere die deze in toom houdt. Die vermenging is in vergelijking zoals wanneer we in een glas een gele en een blauwe vloeistof mengen, wat een groene vloeistof geeft waarin we geel en blauw niet meer kunnen onderscheiden. Zo is ook in de mensen de lagere natuur met de hogere natuur vermengd en beide zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. Zoals u dan uit de groene vloeistof door chemische middelen de vloeistof zou kunnen scheiden, zodat de enkele groene vloeistof in een volledige tweevoudigheid, in blauw en geel gescheiden wordt, zo scheiden zich bij de occulte ontwikkeling de lagere van de hogere natuur. Ze trekken de lagere natuur uit het lichaam zoals het zwaard uit de schede, die dan op zichzelf blijft (Duits: für sich allein bleibt). Deze lagere natuur komt dan zo naar buiten dat het bijna griezelig lijkt. Toen deze nog gemengd was met de hogere natuur, was daarvan niets te merken. Nu echter, nu deze gescheiden is, komen alle boosaardige, slechte eigenschappen naar voren.

Mensen die voorheen als welwillend verschenen, worden vaak ruziezoekend  en jaloers. Deze eigenschappen zaten vroeger al in hun lagere natuur, maar werden door de hogere beheerst. Dat kunt u bij veel mensen waarnemen, die op afwijkende wegen geleid worden. Bijzonder gemakkelijk wordt de mens tot een leugenaar, als hij in de bovenzinnelijke wereld gevoerd wordt. Hij verliest het vermogen om het ware van het valse te onderscheiden. Het is noodzakelijk bij de occulte scholing dat parallel met deze de strengste scholing van het karakter samengaat. Wat de geschiedenis van de heiligen over hun verleidingen vertelt, is geen legende, maar letterlijke waarheid.

Bron: Rudolf Steiner – GA 54 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Berlijn, 7 december 1905 (bladzijde 209-210)

Eerder geplaatst op 20 november 2016

Dit is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden

Er is door mij al vaker bij openbare voordrachten op gewezen wat ik u hier nu meer precies zou willen benadrukken. Ziet u, de mensen denken: Oog is oog, orgaan is orgaan, long is long, lever is lever enzovoort. – Dat is echter niet waar. Het menselijk oog is een orgaan dat ook bij het dier aanwezig is als oog, maar het is gemodificeerd doordat bij de mens het Ik er in opgenomen is (Duits: eingegliedert ist). 

Zo is het eveneens bij alle overige organen. En wat plaatsvindt in het orgaan, wat met name echter bij zieke mensen de allergrootste rol speelt, daarvoor is deze doordringing met het Ik belangrijker dan wat bij niet met het Ik doordrongen organen in de dierenwereld optreedt. 

Dat is iets waar altijd veel te weinig rekening mee wordt gehouden en de mensen zijn zo dat ze op dit gebied niet nalaten altijd weer opnieuw te oordelen: Hier heb ik een mes, mes is mes. […] – Ja, maar als het ene mes een tafelmes, het andere een scheermes is, dan is het toch onmogelijk om te stellen dat een mes een mes is. Zo is het eveneens als men zegt: Het menselijk oog en het dierlijk oog verklaart men op dezelfde wijze.  

Het is gewoon een onding om alleen vanuit de uiterlijke verschijning het verklarende principe te willen zoeken, en in het bijzonder leidt het dan tot niets als men op het louter uiterlijke aanzien een studie baseert. Deze studie die men op het dierenwezen baseert, verhindert dan om bepaalde verhoudingen bij de mens ordentelijk te bestuderen, omdat deze nu eenmaal alleen juist voor het zielenoog komen te staan als men zich bewust is: bij de mens zijn juist de aan de buitenkant liggende organen het allermeest van het Ik doordrongen en door het Ik gevormd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach, 3 april 1920 (bladzijde 269-270)

Eerder geplaatst op 19 november 2016