Met betrekking tot de uiterlijke natuur gaat de natuur vooraf en de kennis volgt erna; met betrekking tot de geestelijke natuur gaat het weten als voorbereiding vooraf; de waarneming volgt erna. […]
Natuurlijk – men zou het eigenlijk helemaal niet hoeven te vermelden – “maken” we niet dat geestelijk beleven, doordat we het geesteswetenschappelijk opnemen; maar we nemen datgene in ons waar, wat altijd in ons is. Maar zoals in de natuurkennis de ervaring en de kennis zich vanuit de aanschouwing ontwikkelt, zo moet in de geesteswetenschap vanuit de kennis van de geestelijke gebeurtenissen zich de aanschouwing van de geestelijke wereld ontwikkelen, als de mensheid vooruit zal willen gaan.
Bron: Rudolf Steiner – GA 64 – Aus schicksaltragender Zeit – Berlijn, 26 november 1914 (bladzijde 100)
Eerder geplaatst op 28 december 2014 (19 reacties)