In de geestelijke wereld is ieder wezen zo aanwezig dat het niet buiten andere wezens staat, maar dat het in ieder ander wezen objectief liefdevol mee kan leven. Zo in die wereld te staan, brengt het kind mee als een naklank en wij nemen dan waar hoe het kind een nabootsend wezen wordt, hoe het alles wat het leert, wat het zich eigen maakt in de eerste zeven jaar, doet als nabootsend wezen. En wij moeten bij een goede pedagogische kunst met dit principe van de nabootsing bijzonder rekening houden.
Dit moet een goede opvoeder weten. In de eerste zeven levensjaren kan je niet door vermaningen, niet door wat voor geboden ook, het kind sturen; maar je geeft richting aan het gedrag van het kind door wat je zelf doet. Maar net zoals in de natuur heeft ook de mens te maken met het ‘onweegbare’. Niet alleen stuur je en leid je een kind door wat je zelf doet, maar ook door wat je zelf voelt, wat je zelf denkt. Ben je iemand die zichzelf niet toestaat alledaagse en kleinzielige voorstellingen en gevoelens te hebben in de buurt van zijn kinderen, dan komt er uit de kinderen ook iets nobels, iets goeds. Laat je bij jezelf – omdat je denkt dat dit toch niet vanuit een mens verder doorwerkt – in de buurt van kinderen onedele gedachten, onedele gevoelens toe, dan werken die door. Op dit vlak werkt het imponderabele.
Bron: Rudolf Steiner – GA 304 -Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf anthroposophischer Grundlage – Den Haag, 27 februari 1921 (bladzijde 43-44)
Vertaling: Pieter Witvliet. Voor meer van zijn vertaling van GA 304 zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN
“In de geestelijke wereld is ieder wezen zo aanwezig dat het niet buiten andere wezens staat, maar dat het in ieder ander wezen objectief liefdevol mee kan leven.”
Als we de stoffelijke wereld als manifestatie van de geestelijke wereld zien, dan kan het niet anders of dit geldt ook voor ons dagelijks leven. Het lukt me niet altijd om het leven zo te ervaren, moet ik zeggen – maar volgens mij is het wel echt zo.
Dat is eigenlijk een ontwikkelingstaak voor ons. We hebben de aanleg weliswaar uit de geestelijke wereld meegekregen, maar de fysieke wereld bestaat uit concrete dingen, die niet in elkaar op kunnen gaan. Een baby heeft wellicht dat vermogen nog, maar dat neemt door bewustzijn voor het fysieke langzaam af en uiteindelijk moeten we ons zelfstandig in de fysieke wereld staande kunnen houden. Daar ontwikkelen we ons aan.
Hoe groter ons referentiekader voor de geestelijke wereld wordt, hoe meer bewustzijn we zowel voor de fysieke wereld als ook voor de geestelijke wereld we kunnen ontwikkelen.
Ik vind dit echt een heel mooi citaat, heel essentieel!