Ons ware innerlijke zelf nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke wereld mee in deze fysieke aardse wereld. We laten het altijd achter in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afdaalden naar het aardse bestaan. Het is weer in de geestelijke wereld tussen in slaap vallen en wakker worden. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we overdag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘ik’ noemen, is dit woord ‘ik’ een verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld.
En we bekijken onszelf niet juist als we zeggen: Ik ben deze robuuste persoon op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen, maar we bekijken ons pas juist als we zeggen: Ons ware wezen is in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeltenis van onze ware wezen. – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is helemaal niet te zien als de werkelijke mens, maar als het beeld van de werkelijke mens.
Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923 (bladzijde 69)