Waarin is eigenlijk de tegenwoordige mensheid bijzonder groot en waarvan is ze het meest verrukt? Nu, van congressen in het publieke leven. Niet van het zich rustig met het wezen van een zaak bekend maken, maar naar congressen gaan en daar over de dingen discussiëren. Want tot het discussiëren behoort uiteindelijk het intellectualisme. Men gaat niet in op de essentie. Men heeft de essentie al en discussieert daarover. Men komt samen en spreekt over al het mogelijke. De congresgewoonte, het discussiëren, dat is wat uit het intellectualisme voortkomt en wat anderzijds tot wereldvreemdheid leidt.
En zo kan men het gevoel hebben dat in feite onze congressen als iets illusoirs boven de werkelijkheid zweven. Daaronder gebeurt allerlei in het leven, en op congressen wordt prachtig daarover gesproken, ook geestrijk daarover gesproken. Ik kritiseer de congressen zeker niet in minachtende zin. Ik vind dat er op de congressen veel buitengewoon scherpzinnigs wordt gesproken. Het is in de regel zo dat men het met wat A zegt eens kan zijn en met wat B zegt eens kan zijn, ook als dit het tegenovergestelde is, men kan vanuit een zeker gezichtspunt ook daarmee het weer eens zijn. Evenzo met C.
Men kan eigenlijk altijd op congressen vanuit een bepaald standpunt het met alles eens zijn. Waarom? Omdat alles in het intellectualisme pendelt en het intellectualisme niets over de werkelijkheid zegt. En zo kan eigenlijk onze hedendaagse werkelijkheid verlopen, zoals ze verloopt, ook zonder dat die congressen er zijn. Men zou het volkomen kunnen ontberen, wat op congressen besproken wordt, ondanks dat men oprechte en werkelijke vreugde kan beleven aan al de schranderheid, die daar ontvouwd wordt, want alles is eigenlijk in principe goed.
Bron: Rudolf Steiner – GA 303 – Die gesunde Entwickelung des Menschenwesens Eine Einführung in die anthroposophische Pädagogik und Didaktik – Dornach, 24 december 1921 (bladzijde 39)
Eerder geplaatst op 6 juli 2016