We moeten ook voor een ziekte die eindigt met de dood dankbaar zijn, omdat het ons de mogelijkheid geeft om ons leven een stap hoger te brengen tussen dood en wedergeboorte, door de krachten en ervaringen op te doen die alleen tussen dood en geboorte rijpen kunnen. […]
We kunnen dankbaar zijn voor een ziekte die met een genezing eindigt, omdat we daardoor sterker geworden zijn in ons innerlijk; en we kunnen dankbaar zijn voor een ziekte die eindigt in de dood, omdat we weten: Wanneer we naar een hoger niveau stijgen in het leven tussen dood en wedergeboorte, zal de dood voor ons oneindig belangrijk zijn, en we hebben dan geleerd dat ons lichaam niet zo mag zijn als we het weer hervormen (Duits: aufbauen). En we zullen de beschadigingen vermijden waarin we gefaald hebben. (Duits: Und wir werden jene Schädigungen vermeiden, an denen wir gescheitert sind.)
Bron: Rudolf Steiner – GA 59 – Metamorphosen des Seelenlebens / Pfade der Seelenerlebnisse – Berlin, 3 maart 1910 (bladzijde 165-166)