We moeten niet geloven dat de dode niet een levendige interesse heeft in de mensen op aarde. Dat heeft hij, woant de mensenwereld is een deel van de hele kosmos; ons leven maakt er deel van uit. En net zoals wij geïnteresseerd zijn in de ondergeschikte rijken in de fysieke wereld, zo zijn de doden intens geïnteresseerd in de menselijke wereld, en daar sturen ze hun impulsen naar toe; door de levenden werken ze op de wereld in. […]
Maar de dode ziet bovenal één ding heel duidelijk. Hij ziet hoe een mens, die impulsen van haat volgt, die een of ander haat vanuit louter persoonlijke bedoelingen; dat ziet de dode. Maar de dode moet door zijn manier van kijken, door wat hij kan weten, heel duidelijk het aandeel zien dat Ahriman hierin heeft, hoe Ahriman bijvoorbeeld de mens aanzet tot haat; de dode ziet Ahriman aan mensen werken.
Aan de andere kant, wanneer de mens hier op aarde ijdel is, ziet hij Lucifer aan hem werken. Dat is het essentiële punt dat de dode de mensen ziet in samenhang met de ahrimanisch-luciferische wereld. Daardoor valt voor de doden dat weg, wat ons menselijk oordeel vaak geheel en al kleurt. We zien deze of gene die we op de een of andere manier veroordelen; we schuiven hem in de schoenen, wat we afkeurenswaardig aan hem vinden. De dode verwijt het de mens niet onmiddellijk, maar hij ziet hoe de mens door Ahriman of Lucifer verleid is.
Dit veroorzaakt wat we een afdemping kunnen noemen van de scherp gedifferentieerde gevoelens die we in ons fysieke aardse leven voor deze of gene persoon hebben. Voor de doden komt veel meer een soort universele menselijke liefde naar voren. Gelooft u niet dat de dode niet zou kunnen kritiseren, dat wil zeggen: het kwaad op de juiste manier zien. Hij ziet het wel; alleen hij kan het herleiden naar de oorsprongen, naar de samenhangen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 168 – Die Verbindung zwischen Lebenden und Toten – Bern, 9 november 1916 (bladzijde 190-191)
Hoe is deze uitspraak te verenigen met de toestand in Dewachan, waarbij de reïncarnerende ego helemaal opgaat in zijn eigen aardse creaties en geen enkele bemoeienis met het aardse heeft, niet gestoord kan worden. Heeft Steiner het hier dan over de laagste gebieden van kamaloka.
Is dat wel zo dat de reincarnerende in het Devachan geen enkele bemoeienis heeft met het aardse? In het Devachan bereidt de mens zich immers ook voor op zijn nieuwe geboorte op aarde.
Het lijkt me ook wel mogelijk dat in die devachantijd meerdere zaken naast elkaar bestaan. De mens in het Devachan kan dus opgaan in zijn aardse creaties en tevens in contact staan met mensen die nog op aarde zijn.
Ik kan me je vraag heel goed voorstellen als je het allemaal vanuit een chronologische volgorde bekijkt. Maar misschien is dat helemaal het niet het geval, en gebeuren er heel veel dingen door elkaar en tegelijkertijd. Het boekje “Brücke Über den Strom: Mittteilungen aus dem Leben nach dem Tode” 1982. (4 paperbacks in kartonnen cassette ISBN 3782300009) geeft daar wel een aardige kijk op.
Jaren later in 2001 is er ook een Nederlandstalige versie verschenen, onder de titel “Sigwart berichten uit het leven na de dood”. Linnen met goudopdruk: 221 pp. Uitgeverij Kamerling: Apeldoorn, en ook alleen daar te bestellen. ISBN 9073310245. Deze laatste is een thematische vertaalde selectie uit de manuscripten van de eerder genoemde Duitse uitgave.