Veel van onze tijdgenoten hebben vanuit een min of meer oppervlakkige kennisname de idee gekregen dat de geesteswetenschap iets is, wat veraf ligt van alle praktijk van het leven, zo ongeschikt als maar mogelijk is, om op een of andere manier in te grijpen in dit praktische dagelijks leven. Niet zelden zult u een voorstelling aantreffen die zich uitdrukt in de woorden: Ach, die geesteswetenschap is iets voor enkele lieden, die zat van het leven zijn, die niets praktisch te doen hebben en die daarom tijd in overvloed hebben om zich met allerlei van die verwarde, fantastische speculaties, zoals de geesteswetenschappelijke ideeën het zijn, bezig te houden.
Nu zal van meet af aan niet ontkend worden dat in feite een dergelijke tegenwerping bij vele verschijnselen, die zogezegd als theosofisch/antroposofisch optreden, zelfs gerechtvaardigd is, dat het in veel gevallen voorkomt dat degenen die zich met spirituele dingen, spirituele ideeën en voorstellingen bezighouden, werkelijk zo vreemd als mogelijk tegenover het alledaagse leven staan. Maar zelfs onder degenen die zwaar te strijden en te werken hebben in het dagelijks leven en zich slechts met moeite staande houden, zijn er mensen die uit innerlijke sympathie, vanuit een hartsverlangen naar de geesteswetenschap worden gedreven. Onder dezen zal er menigeen zijn, voor wie deze dualiteit – het dagelijks beroep, de dagelijkse arbeid, het moeizame werken (Duits:Walten) van ’s morgens tot ’s avonds, en dan het opgaan in de grote ideeën – iets heerlijks heeft.
Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 12 maart 1908 (bladzijde 227-228)
Eerder geplaatst op 8 april 2015 (3 reacties)
Mooi. Maar even muziek erbij.
Nooit je afkomst verloochenen.
Misschien moet je even uitleggen John, wat deze song te maken heeft met de Steiner tekst van vandaag . . . .
Niet alleen arbeiders, in het bijzonder die in de tijd van Steiner met extra zware arbeidsomstandigheden kampten, kun je voor ogen nemen bij wat hij schetst in de laatste alinea. Ik persoonlijk had met name Steiners voordrachten voor arbeiders in gedachten, die gretig aftrek vonden. En dat nummer van de Stones gaat over (jonge) arbeiders. Zoals ze kunnen, maar niet hoeven zijn en lang niet altijd zijn. Geen generalisatie. Zelf kom ik uit een familie van havenwerkers. Dus ik herken me in één en ander. Ook ik weet wat bikkelen en rauwheid is, maar het vuur en hartverlangen en denkvermogen is er ook: Stralend licht (Cahier, 12 november 2019).