Geen tegenstrijdigheid

Ik heb al vaak benadrukt dat er geen tegenstrijdigheid bestaat tussen natuurwetenschappelijke feiten, die terecht worden beweerd, en de geesteswetenschappelijke feiten die hier worden besproken. Dit verhoudt zich hetzelfde als bijvoorbeeld iemand zou zeggen: Hier is een mens, waarom leeft hij?

Dan kan iemand antwoorden: ‘Ik weet waarom hij leeft: hij leeft omdat hij longen heeft en omdat er buiten lucht is.’ Dat is vanzelfsprekend helemaal juist. Maar een andere persoon kan komen en zeggen: ‘Deze mens leeft door een heel andere reden. Hij is veertien dagen geleden in het water gevallen en ik sprong hem achterna aan en trok hem eruit: daarom leeft hij; want als ik er niet achteraan was gesprongen en hem uit het water had getrokken, dan leefde hij vandaag helemaal niet!’ 

Deze bewering is volkomen juist, maar de andere bewering is net zo juist. Dus het is volkomen juist, als iemand met de uiterlijke natuurwetenschap aantoont dat iemand de overgeërfde kenmerken van zijn voorouders in zich draagt; maar als men op zijn karma en andere factoren wijst, is het net zo juist.

Bron: Rudolf Steiner – GA 141 – Das  Leben zwischen dem Tode und der neuen  Geburt im Verhältnis zu den kosmischen Tatsachen – Berlijn, 11 februari 1913 (bladzijde 142-143)

Karma en keuze

Ik heb in een openbare voordracht aangeduid hoe het kind geheel en al zintuigorgaan is, hoe het ieder gebaar, iedere beweging van de mensen om hem heen beleeft. Maar het beleeft ieder gebaar, iedere beweging in zijn morele betekenis, zodat het kind aan een driftige, opvliegende vader het immorele beleeft dat met de opvliegendheid verbonden kan zijn. En het kind beleeft in de fijnste bewegingen, die de mens in zijn omgeving maakt, de gedachten die deze mens heeft. We zouden onszelf daarom nooit moeten toestaan onzuivere, immorele gedachten in de omgeving van een kind te hebben en zeggen: In gedachten kunnen we dat toelaten, het kind weet toch niets daarvan. – Dat is niet waar. Als we denken, bewegen zich altijd op een bepaalde manier op zijn minst onze innerlijke zenuwstrengen. Deze neemt ook het kind waar, vooral in de allereerste jaren. Het kind is een subtiele waarnemer en nabootser van zijn omgeving. Maar het merkwaardige, ik zou willen zeggen, het in verheven zin interessante is dat het kind niet alles nabootst, maar dat het een keuze maakt. En deze keuze gebeurt eigenlijk op een zeer gecompliceerde wijze.

Bedenkt u dus eens, in de omgeving van het kind handelt een ondoordachte, opvliegende vader, die allerlei dingen doet die eigenlijk niet goed zijn. Omdat het kind geheel zintuigorgaan is, moet het al deze dingen opnemen, omdat het oog zich niet verweren kan, het moet dat zien, wat in zijn omgeving is. Maar het kind neemt wat het daar ontvangt, alleen in waaktoestand op. Nu begint het kind te slapen. Kinderen slapen veel. En tijdens de slaap maakt nu het kind de keuze. Datgene wat hij wil opnemen, stuurt het vanuit zijn ziel in zijn lichaam. Wat het niet opnemen wil, stoot hij gedurende de slaap naar buiten in de etherische wereld, zodat het kind alleen dat in zijn lichamelijkheid absorbeert, waartoe het is bestemd door zijn karma, door zijn lot. De werkingen van het lot ziet men in het bijzonder levendig in de allereerste kinderjaren.

 Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen, Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiana (Oslo), 19 mei 1923 (bladzijde 66)

Eerder geplaatst op 23 april 2015

Opvoeding voor de geboorte

Voor de geboorte is het mensenwezen nog onder de hoede van boven het fysieke staande wezens. Aan hen moeten we de onmiddellijke individuele betrekking tussen de wereld en het individuele wezen overlaten.

Daarom heeft de voorgeboortelijke opvoeding nog geen taak voor het kind zelf. De voorgeboortelijke opvoeding kan alleen een onbewust resultaat zijn van wat de ouders, in het bijzonder de moeder, doen. Is het gedrag van de moeder tot aan de geboorte zo dat zij in zichzelf tot uitdrukking brengt, wat in morele en verstandelijke zin het juiste is, dan zal vanzelf hetgeen zij in voortdurende zelfopvoeding volbrengt, overgaan op het kind.

Hoe minder men eraan denkt het kind, voordat het licht van de wereld ziet, op te voeden en hoe meer men eraan denkt zelf een juist leven te leiden, hoe beter het voor het kind zal zijn. De opvoeding kan pas beginnen, als het kind daadwerkelijk is opgenomen in de wereld op het fysieke vlak, en dat is wanneer het kind begint de buitenlucht in te ademen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 293 – Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 22)

Eerder geplaatst op 22 april 2015  (2 reacties)

Partijmeningen

Het huidige menselijke denken, het tegenwoordige intellect ligt in een zodanige laag van het zijn dat het de realiteiten niet bereiken kan. En daardoor kan men het ene bewijzen en het tegendeel bewijzen, zeer strikt het ene ding en het tegenovergestelde bewijzen. Het is vandaag de dag mogelijk aan de ene kant streng het spiritualisme te bewijzen en evenzo streng het materialisme te bewijzen. En men kan elkaar bestrijden met dezelfde goede standpunten, omdat het huidige intellectualisme in een bovenste laag van de werkelijkheid ligt en niet in de diepten van het zijn gaat. 

En zo is het ook met de partijmeningen. Wie dat niet doorziet, maar zich eenvoudig laat meenemen in een bepaalde partijkring door zijn opvoeding, overerving, door zijn politieke en andere levensomstandigheden, die gelooft, naar hij meent, oprecht aan de bewijskracht van wat in deze partij is, waarin hij is terechtgekomen, hineingeschlittert is, zoals men in de Duitse taal soms ook zegt. En dan, dan strijdt hij tegen een ander, die in een andere partij hineingeschlittert is. En de ene heeft netzogoed gelijk als de andere. En dit roept over de mensheid een chaos en verwarring af, die steeds groter en groter kunnen worden, als de mensheid dat niet doorziet.

Bron: Rudolf Steiner – GA 193 – Der innere Aspekt des sozialen Rätsels – Zürich, 27 oktober 1919 (bladzijde 172-173)

Eerder geplaatst op 21 april 2015  (3 reacties)

Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie

Bedenkt u eens hoe het economische leven ons eigenlijk plaatst in een bepaalde verhouding tot de wereld. U zult er gemakkelijk opkomen, hoe deze verhouding is als u zou moeten denken dat we geheel en al zouden kunnen opgaan in een puur uiterlijk economisch leven. Wat zouden we dan zijn, als we uitsluitend in een puur uiterlijk economisch leven zouden opgaan? We zouden denkende dieren zijn, niets anders. 

Alleen doordat we naast het economische leven nog een rechtsleven, een politiek leven, een staatsleven en een geesteswetenschap hebben, zijn we niet denkende dieren. We worden dus door het economische leven min of meer omlaag gedrongen in het ondermenselijke. Maar doordat we omlaag gedrongen worden in het ondermenselijke, kunnen we juist op dit gebied van het ondermenselijke interesses ontwikkelen die in de ware zin van het woord de broederlijke belangen onder de mensen zijn. Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie. […] 

De impulsen voor het leven als broeders, die komen voort, wanneer we een bepaalde verhouding tot de ander ontwikkelen, uit de relatie van wat wij bezitten tot wat de ander bezit; vanuit onze behoeften tot de behoeften van de ander; vanuit wat wij hebben tot wat de ander heeft, enzovoort. Ontwikkelen we in het economische leven steeds meer en meer deze broederschap, dan verandert er in zekere zin wat in deze economie. 

Deze broederschap in de economie, deze broederlijke verhouding onder de mensen, dat in het economische leven inwerken moet, als er gezondmaking van de economie moet zijn, dat is wat om zo te zeggen uit het economische leven opstijgt (Duits: aufdampft), zodat, juist doordat we het ons vanuit het economische leven aankweken, wij het door de poort van de dood meenemen en binnendragen in het bovenzinnelijke leven na de dood. Zo schijnt het economische leven voor het aardse leven als het laagste, maar in hem ontwikkelt zich iets, dat juist inwerkt (Duits: hineinpulst) vanuit het aardse door de poort van de dood in het bovenaardse.

Bron: Rudolf Steiner – GA 193 – Der innere Aspekt des sozialen Rätsels – Zürich, 11 februari 1919 (bladzijde 52-53)

Eerder geplaatst op 20 april 2015 (4 reacties)