Niets van wat de mens hier op aarde ervaart, kan worden ervaren zonder op het lichamelijke te steunen. Men zou bijvoorbeeld heel gemakkelijk kunnen geloven dat het denken een zuiver geestelijke handeling is en dat het, zoals het op aarde in de menselijke ziel gebeurt, niets te maken heeft met het lichamelijk bestaan. Dat is in zeker opzicht juist. Maar hoe geestelijk op zichzelf staand het denken van de mens ook is, dit denken zou hier in het aardse bestaan niet kunnen verlopen als de mens niet op zijn lichaam en zijn processen zou kunnen steunen.
Ik zal een vergelijking gebruiken, die ik bij deze gelegenheid al vaker heb gebruikt. Als een mens over de aardbodem loopt, heeft de aarde beslist niets wezenlijks dat de mens bepaalt; de mens draagt het wezenlijke in zichzelf (Duits: innerhalb seiner Haut sein wesentliches). Maar de mens zou als fysieke mens zonder de steun van de bodem helemaal niet in het fysieke bestaan kunnen zijn.
En zo is het met het denken dat leeft als proces van de ziel. Het is naar zijn wezen zeker niet een of ander hersenproces, maar het zou niet kunnen verlopen als het de hersenen niet als ondersteuning had hier in het fysieke leven. Alleen als men in dit licht de zaak bekijkt, heeft men een juiste voorstelling van de geest en ook van de fysieke geconditioneerdheid van het menselijk denken. Kortom, er is niets in de mens hier in het aardse bestaan dat zou kunnen bestaan zonder de steun van het lichaam.
Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Stuttgart, 4 december 1922 (bladzijde 266)