Mensen komen er heel gemakkelijk toe om te zeggen: Als ik mij over de bovenzinnelijke werelden laat vertellen, hoe kan ik dan weten dat al deze ideeën werkelijk juist zijn? Want laten we eens aannemen, iemand verspreidt ideeën over de bovenzinnelijke wereld, deze ideeën zouden door een aantal mensen aangenomen worden – en ze zouden onjuist of eenzijdig zijn, of ze zouden niet in dezelfde zin overeenkomen met het juiste, zoals men van juist spreekt, als het de uiterlijke fysieke wereld betreft.
Veronderstel dus, deze ideeën zouden foutief zijn, en een aantal mensen zou ze hebben aanvaard. In een dergelijk geval zou het altijd nog beter zijn dat de mensen deze onjuiste ideeën zouden hebben aanvaard dan dat ze helemaal geen voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld zouden hebben opgenomen. En waarom? Het is beter om de reden dat onze ziel zich moet inspannen als ze voorstellingen over de bovenzinnelijke wereld opneemt. Of men juiste of onjuiste voorstellingen opneemt, men moet zich inspannen, en deze inspanning telt in de geestelijke wereld, als wij door de poort van de dood gaan. Deze inspanning is het die ons na de dood ten goede komt, of die ons überhaupt ten goede komt als wij de geestelijke wereld binnengaan.
Want aangenomen dat we ons met een heel verkeerde beschouwing over de geestelijke wereld zouden hebben doordrongen, dan hebben we toch doordat we het in ons opgenomen hebben, onze zielenkrachten ontplooid, zoals een turner zijn spieren traint. En wat we ontwikkeld hebben, dat hebben we dan, dat dragen wij de geestelijke wereld in. Doordat we dat binnendragen in de geestelijke wereld, hebben we daar iets soortgelijks, wat we hier hebben doordat we ogen hebben. We zijn dan niet meer blind in de geestelijke wereld.
Bron: Rudolf Steiner – GA 157 – Menschenschicksale und Völkerschicksale – Berlijn, 26 januari 1915 (bladzijde 124)
Wordt vervolgd
Eerder geplaatst op 2 februari 2015
Een mooie aanrader voor al wie het nog niet gelezen heeft :
Over de redding van de ziel / Bernard Lievegoed .
“Want aangenomen dat we ons met een heel verkeerde beschouwing over de geestelijke wereld zouden hebben doordrongen, dan hebben we toch doordat we het in ons opgenomen hebben, onze zielenkrachten ontplooid, zoals een turner zijn spieren traint. En wat we ontwikkeld hebben, dat hebben we dan, dat dragen wij de geestelijke wereld in. Doordat we dat binnendragen in de geestelijke wereld, hebben we daar iets soortgelijks, wat we hier hebben doordat we ogen hebben. We zijn dan niet meer blind in de geestelijke wereld.”
Ik begrijp hieruit dat het niet uitmaakt of je een verkeerd beeld over de geestelijke wereld hebt – je bent er dan niet meer blind.
Helemaal begrijpen doe ik dat niet . . .
het waarachtig streven naar, met grote toeweiding -in welke vorm dan ook- om voor jezelf te proberen een heel klein beetje de sluier van de geestelijke wereld op te lichten;is op zich al een waardevolle aktiviteit,een kracht die de mens van grote steun is bij het vervolgen van zijn
ontwikkelingsweg.Natuurlijk zal zijn beeld van de geestelijke wereld niet overeenstemmen met de werkelijkheid.Maar de hier geschetste pogingen zijn vervuld van geestkracht en dat is waarom het gaat ! Het is de geestkracht die in potentie met de geestelijke wereld diep verbonden is.
De deur van de geestelijke wereld staat op een kier.
Dit doet mij denken aan een tekst uit Goethes Faust ….”Derjenige der sich strebend bemueht,den koennen wir erloesen.”
Degene die zich strevend inzet die kan worden verlost…
Anton van Rooijen