Niet in tegenspraak

Het komt steeds weer voor dat mensen zeggen: Nu ja, de laatste keer heeft hij voor ons beschreven wat de mens ervaart tussen inslapen en ontwaken en nu vertelt hij wat anders. Ja, mijn beste vrienden, als ik u vertel wat iemand in zijn kantoor beleeft, dan is dat niet in tegenspraak met wat ik u de volgende keer vertel over wat iemand in de kring van zijn familie beleeft. Die dingen gaan gewoon samen. En dus moet u zich er bewust van zijn dat, als ik u vertel over de belevenissen tussen inslapen en ontwaken, dan nog zoveel andere dingen voorvallen, zoals in het leven van een kantoormedewerker naast het kantoorleven ook het gezinsleven kan bestaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Stuttgart, 4 december 1922 (bladzijde 271-272)

Metamorfose/Talenten/Krachten

Wie de overeenkomsten uiterlijk beschouwt, vergist zich in de regel in de karakteristieke trekken van de opeenvolgende incarnaties. En net zoals wij moeten nadenken over wat we onaangenaam hebben gevonden, en ons dan moeten voorstellen dat we het intensief wensen, moeten we ook nadenken over de dingen waarvoor we het minst geschikt zijn, waarin we om zo te zeggen achterlijk zijn. En als wij de allerdomste kanten van ons wezen ontdekken, kunnen deze ons vrijwel zeker op het spoor brengen, van de dingen waarin wij in de voorafgaande incarnaties hebben uitgeblonken. Hier blijkt dat het voor de hand ligt om juist deze dingen van de verkeerde kant aan te pakken.

Op grond van bepaalde bespiegelingen kan ons overigens ook duidelijk worden dat het juist de meest innerlijke wezenskern van de ziel is, die van de ene naar de andere incarnatie verder leeft. Iemand zal bijvoorbeeld nooit een taal gemakkelijker leren doordat hij in een vorige incarnatie in een taalgebied leefde dat samenhing met de taal die hij nu moet leren. Als dat wel zo was, zou het onze gymnasiasten niet zoveel moeite kosten om Grieks of Latijn te leren – want voor velen van hen waren deze talen in hun vroegere incarnaties de omgangstaal.

Wat wij ons in uiterlijke zin eigen maken, is in sterke mate verbonden met alles wat in het leven van de mens tussen geboorte en dood tot een afsluiting komt. Er kan dan ook geen sprake van zijn dat die dingen in de volgende incarnatie op dezelfde manier weer te voorschijn komen. Ze gaan, tot krachten gemetamorfoseerd over in een of meer van de volgende incarnaties. Zij die bijvoorbeeld in een incarnatie een speciale talenaanleg hebben, zullen die aanleg in hun volgende incarnatie niet hebben, daar staat tegenover dat ze meer dan anderen een aanleg tot onbevangen oordelen hebben. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 135 – Reïncarnatie en karma – Berlijn, 23 januari 1912 (bladzijde 16-17)

Overgenomen uit de Nederlandse vertaling door H. Beran-Muller van Brakel: Reïncarnatie en Karma (bladzijde 14-15) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1981

Zie ook: Talenten/Reïncarnatie/Karma (1 van 2) 

                Talenten/Reïncarnatie/Karma (2 – slot)

Karma is geen kwestie van eigen schuld, dikke bult

In het leven van ieder mens treden voortdurend gebeurtenissen op die met zijn verdienste of schuld in het verleden niets te maken hebben. Zulke gebeurtenissen vinden hun karmische compensatie (Duits: Ausgleich) in de toekomst. Wat mij nu schuldeloos treft, daarvoor zal ik in de toekomst schadeloos worden gesteld. Dit ene is juist: niets blijft zonder karmische vereffening. Of echter een belevenis van de mens de werking van zijn karmisch verleden of de oorzaak van een toekomstig karma is: dat moet in elk afzonderlijk geval vastgesteld worden. En dat kan niet door het aan de fysieke wereld gewende verstand, maar uitsluitend door de occulte ervaring en waarneming worden beslist.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS – juli 1904 (bladzijde 363)

Eerder geplaatst op 29 december 2014

Komt het vandaag niet, dan morgen wel

Een geestelijke leerling kan ieder mens worden, omdat in iedere mensenziel het vermogen (Duits: Ahnungsvermögen) ligt om de waarheid te ontsluiten. Tot de meest onwetende zou de geestelijke ziener begrijpelijk moeten spreken. En degenen aan wie hij naar de graad van hun begrip niet een honderdste van de waarheid kan zeggen, zegt hij een duizendste. Vandaag erkennen ze het duizendste deel en morgen zullen ze het honderdste erkennen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – LUCIFER- GNOSIS – 1903 (bladzijde 35)

Eerder geplaatst op 27 december 2014

Hoogmoed

Niet degene die niets weet over de bovenzinnelijke wereld, kan zeggen of die bestaat of niet, maar degene die daarover iets weet. […] De geesteswetenschapper zegt: Niemand heeft te beslissen wat men kan weten of niet kan weten, maar ieder heeft alleen te beslissen over dat wat hij zelf weet. […] Men zegt dat de antroposofie leidt tot geestelijke hoogmoed, omdat zij beweert dat ze boven de gewone kennis zou kunnen uitgaan. Maar juist het omgekeerde is het geval. Er is geen grotere hoogmoed dan die welke wil beslissen niet alleen over wat hij niet weet, maar zelfs wil beslissen over wat de mens kan weten of niet kan weten. Dat is de hoogmoed die zichzelf als standaard stelt voor alle mensen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 10 oktober 1907 (bladzijde 18)

Eerder geplaatst op 24 december 2014