Niet voor alle mensen is de tijd gelijk, die ze in het devachan (hemelwereld, godenland) doorbrengen. De ongevormde wilde, die nog weinig van deze wereld ervaren heeft, die slechts weinig zijn geest en zijn zintuigen gebruikt heeft, zal slechts een kort verblijf in het devachan hebben. Het devachan is er in wezen voor om wat de mens in de materiële wereld heeft geleerd, uit te werken, vrij te ontplooien, het geschikt te maken voor nieuwe ervaringen. De mens die op een hogere trap van het bestaan staat, die rijke ervaringen opgedaan heeft, zal veel te verwerken hebben en daarom een lang verblijf in het devachan hebben. Pas later, als hij in deze toestanden kan schouwen (als ingewijde), worden de verblijven korter tot aan het punt waar het wezen direct na de dood naar een nieuwe belichaming kan gaan, omdat de mens dat wat in het devachan is uit te leven, al uitgeleefd heeft. […]
De tijd die de mens in de hemelwereld doorbrengt, kan men ongeveer vinden als men de aardse levensloop van de mens, dus de tijd tussen geboorte en dood, vermenigvuldigt met een getal, dat tussen de twintig en veertig ligt. Wie een lang leven heeft, heeft lange en belangrijke situaties in het devachan te doorlopen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 53 – Ursprung und Ziel des Menschen – Berlijn, 17 november 1904 (bladzijde 160-161 en 163)
Eerder geplaatst op 31 december 2014
Exacte geesteswetenschap; inclusief grosso modo’s. Steiner kan zaken precies aangeven en plausibel maken.