In de zesde periode (3573-5733 n. Chr.) van onze na-Atlantische aardeontwikkeling zullen de mensen met zeer specifieke, hun innerlijke morele kwaliteiten uitdrukkende lichamen worden geboren. Men zal de mensen ontmoeten en zal uit hoe ze eruit zien, weten: ze zijn in moreel opzicht zo en zo geaard. De morele fysionomie zal dan bijzonder sterk afgedrukt (Duits: ausgeprägt) zijn, terwijl wat tegenwoordig meer de fysionomie uitmaakt, meer zal zijn teruggetreden.
Tegenwoordig wordt de mens in zijn fysionomie veel door de overerving bepaald: hij vertoont gelijkenis met zijn ouders, voorouders en zijn volk en zo meer. Dat zal in het zesde tijdperk geheel en al geen betekenis meer hebben. Dan zal de mens zijn uiterlijk het stempel geven van de gevolgen van zijn incarnaties (Duits: Da wird der Mensch durch seine Inkarnationsfolge sich das Gepräge seines Aussehens geben).
De mensen zullen zeer verschillend zijn, maar ze zullen een scherp stempel van hun karakter hebben. Men zal precies weten: Je ontmoet nu een welwillend of een kwaadwillend mens. Zoals men in de tegenwoordige tijd weet: Je ontmoet nu een Italiaan of een Fransman-, zo zal men dan weten: Je ontmoet nu een kwaadaardig of een goedaardig mens, met de verschillende gradaties. – Dat zal dus steeds meer en meer zo zijn dat het morele zich in het gezicht uitdrukt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 254 – Die okkulte Bewegung im neunzehnten Jahrhundert und ihre Beziehung zur Weltkultur – Dornach, 7 november 1915 (bladzijde 261-262)
Eerder geplaatst op 27 november 2014