Als men terugkijkt naar de tijd die voorafging aan de tijd van de laatste vier eeuwen, dan stond de mens niet alleen tegenover zijn omgeving anders dan tegenwoordig, maar hij stond ook in een heel andere relatie tegenover iets wat zich in hemzelf manifesteert: hij stond in een andere verhouding tot zijn spraak, tot zijn spreken. In de spraak hebben we echt niet alleen dat wat de moderne materialistische wetenschap gelooft, maar we hebben in de spraak iets wat in veel gevallen verband houdt met de niet volledig bewuste menselijke ervaring, met wat zich vaak afspeelt in het onderbewustzijn van de mens, en daarom ook is doordrongen van spirituele wezens.
Spirituele wezens leven in het spreken van de mens, werken in hem, en wanneer de mens woorden vormt, dringen elementaire spirituele wezens binnen in zijn woorden. Op de vleugels van woorden vliegen spirituele wezens door de ruimtes waarin mensen met elkaar praten. Daarom is het zo belangrijk om aandacht te schenken aan bepaalde intimiteiten van de spraak, en dat men zich niet eenvoudigweg overgeeft aan de willekeur van het passionele leven wanneer men spreekt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 275 – Kunst im Lichte der Mysterienweisheit – Dornach, 28 december 1914 (bladzijde 32)