Als het steeds weer opnieuw voorkomt dat men tegen mensen van buiten de antroposofische vereniging over mij bijvoorbeeld zegt: ‘De doctor heeft dit of dat gezegd’, dan zou men zich eens niet in zijn eigen, maar in het gemoed van de anderen die dit horen, moeten verplaatsen! Als iemand bijvoorbeeld zegt – zulke dingen komen voor en het is niet eens iets waarvan ik schertsend kan uitgaan, dat ze in onze vereniging niet voorkomen -, dus als iemand zegt: ‘De doctor zorgt voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen’, ja wat moet een mens van buiten zich daaronder anders voorstellen dan dat het een vereniging van dwaze lieden is, die zich aan een enkele mens onderwerpen. […] We moeten de geesteswetenschappelijke beweging vóór alles ernstig nemen, ten opzichte waarvan we niets zouden moeten doen dat haar schaadt in de wereld.
Bron: Rudolf Steiner – GA 253 – Probleme des Zusammenlebens in der Anthroposophischen Gesellschaft – Dornach, 10 september 1915 (bladzijde 31)
Eerder geplaatst op 4 september 2014
Zo is het. Hierbij denk ik ook aan andere punten. De strekking en boodschap van een voordrachtenreeks die is opgenomen in het boek De opstanding van het denken – De val van het intellect en de overwinning van de geest (Uitgeverij Pentagon, 2012).
Hieruit een kort citaat, bladzijde 39 en 40, Rudolf Steiner:
” […] Het in een zekere zin terecht verwijt dat de buitenwereld de antroposofen maakt dat in de antroposofische beweging veel gesproken wordt over de geestelijke vooruitgang, maar dat je weinig te zien krijgt van deze geestelijke vooruitgang van de individuele antroposofen. Zo’n vooruitgang zou zeer zeker mogelijk zijn. Het op de juiste manier lezen van ieder afzonderlijk boek geeft de mogelijkheid om in geestelijk opzicht echt vooruit te komen. Maar daarvoor is nodig dat de dingen waarover gisteren gesproken is (concretisering van de idealen waarheid, schoonheid en goedheid; J.W.) werkelijk reëel worden, serieus worden genomen: dat het fysieke lichaam op de juiste wijze geconstitueerd wordt door waarachtigheid, het etherlichaam door schoonheidszin, het astrale lichaam door de zin voor het goede. […] “
Interessante tekst, John. Weet je ook wat hij in dit verband bedoelt met ‘dat je weinig te zien krijgt van deze geestelijke vooruitgang van de individuele antroposofen’? Bedoelt hij daarmee dat maar weinig antroposofen komen tot eigen bovenzinnelijke waarnemingen of bedoelt hij meer in het algemeen morele vooruitgang of vooruitgang in het denken?
Naar mijn bescheiden mening gaat het niet zozeer over bovenzinnelijke waarnemingen, maar eerder over de inzet van lezer om zich te verbinden met wat er bedoeld wordt met de teksten van Steiner. in onze westerse fysiek-materiële cultuur zijn we opgevoed met het letterlijk nemen van teksten terwijl, net als bij kunst, je er ook ‘doorheen’ moet kunnen kijken. Steiner heeft gezegd dat hij de taal, de woorden zoekt om mee te delen wat hij ‘ziet’, maar dat het niet altijd lukt (want het gaat niet over de materiële werkelijkheid) en dat daarom de lezers of toehoorders in de eerste plaats vanuit hun innerlijk zich zouden moeten verbinden met wat hij probeert aan te geven. Dat vraagt oefening, maar mijn persoonlijke ervaring is dat er zich dan een nieuwe dimensie kan openen voor je.
Sorry – die anoniem is Bernard
Heb het momenteel erg druk. Een volle agenda. Daarom kon ik niet direct antwoorden, Ridzerd. De opmerking van Bernard is zeker to the point. Goed opgemerkt.
…en goed verwoord.