Men heeft het werkelijk niet nodig zijn verstand bijzonder in te spannen om schijnbare weerleggingen te vinden voor beweringen die de onderzoeker doet over bijzondere samenhangen tussen de afzonderlijke aardelevens van de mensen. Ja, het is ook niet bijzonder moeilijk om veel op dit gebied te bespotten, aangezien het toch tot de “verborgen diepten van het bestaan” behoort en het er ten opzichte van het gangbare denken gemakkelijk zonderling uit kan zien.
Als bijvoorbeeld de geesteskenner zegt: het komt voor dat een mens in een aardeleven zwakzinnig of krankzinnig (Duits: idiotisch) was, zich echter juist door zijn ervaringen als krankzinnige, waarop hij na de dood terugblikt, zich voor een volgend aardeleven de krachten eigenmaakt voor een filantropisch genie, dan zullen mensen met een bepaalde gezindheid om zo’n bewering natuurlijk lachen en er de spot mee drijven; wie echter door een blik op het ware geesteswetenschappelijke onderzoek en de daarmee noodzakelijk samenhangende gevoelsstemming van de onderzoeker, een begrip krijgt voor de diepe ernst, waarop een dergelijke uitspraak gebaseerd is, van de geestelijke arbeid, waarmee men zo’n uitspraak aan de ziel ontworstelt (Duits: abringt), die zal het lachen en de spot vergaan.
Bron: Rudolf Steiner – GA 35 – Philosophie und Anthroposophie, Gesammelte Aufsätze 1904 – 1923 (bladzijde 165)
Eerder geplaatst op 20 juni 2014