Illusies en Waanvoorstellingen

Dat is de karakteristieke eigenschap van waanvoorstellingen, van illusies, dat de erdoor getroffenen (Duits: Befallenen) er een overweldigend geloof aan ontwikkelen. Er is niets moeilijker dan iemand, die illusies heeft – het hoeven niet eens hallucinaties, maar alleen gewone waanvoorstellingen, paradoxale ideeën te zijn -, zulke voorstellingen uit het hoofd te praten. Als bijvoorbeeld een mens op ziekelijke wijze het idee in zich ontwikkelt dat hij door andere mensen achtervolgd wordt, dan is het geweldig moeilijk door louter overreding hem van dit idee af te helpen en het komt voor dat zo iemand de meest wonderlijke, logische gedachtenconstructies opbouwt om te bewijzen hoe juist het is wat hij aan dergelijke waanideeën heeft. De mens kan bezeten raken van wat zo over hem komt, en rotsvast gelooft hij aan de objectieve werkelijkheid van zulke ideeën.

Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung – Berlijn, 21 november 1912 (bladzijde 127-128)

Eerder geplaatst op 25 juli 2014

Feiten kan men niet bewijzen

Feiten kan men niet bewijzen, men kan ze slechts beleven. Daarmee is iets buitengewoon belangrijks gezegd over de logica, maar men moet zich eerst van dit belangrijke overtuigen. Als het nooit ter wereld zou zijn gebeurd dat iemand een walvis gezien zou hebben, dan zou niemand kunnen bewijzen dat een walvis bestaat. Uit alle kennis die hij heeft zou hij nooit het bestaan van een walvis kunnen bewijzen, want een walvis is een feit en feiten kan men niet bewijzen, maar kan men alleen ervaren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung – Berlijn, 7 november 1912 (bladzijde 64)

Eerder geplaatst op 24 juli 2014 

Akashakroniek

Alles wat in de fysiek-zintuiglijke wereld gebeurt, heeft zijn tegenbeeld in de geestelijke wereld. Als een hand beweegt, dan is niet alleen aanwezig wat uw oog van de handbeweging ziet, maar achter de bewegende hand, achter het zichtbare beeld van de hand ligt bijvoorbeeld mijn gedachte en mijn wil: de hand moet zich bewegen. Er staat een geestelijke tegenhanger achter. Terwijl het met de ogen zichtbare beeld, de zintuiglijke indruk van de handbeweging voorbijgaat, blijft het spirituele tegenbeeld in de geestelijke wereld ingeschreven en laat voor altijd een spoor na, zodat we, als we de geestesogen geopend hebben, van alle dingen die gebeurd zijn in de wereld de sporen nagaan kunnen, die er achtergebleven zijn van hun geestelijke tegenbeelden. Niets kan gebeuren in de wereld zonder zulke sporen achter te laten.

Stel, de geestesonderzoeker laat zijn blik terugzweven tot de tijd van Karel de Grote of tot in de Romeinse tijd of in de Griekse oudheid. Alles wat toen gebeurd is, daarvan zijn van de geestelijke oerbeelden de sporen behouden gebleven in de geestelijke wereld en kunnen daar waargenomen worden. Dit waarnemen van de sporen welke alle gebeurtenissen in de geestelijke wereld achterlaten, noemt men het “lezen in de akashakroniek”.

Bron: Rudolf Steiner – GA 112 – DAS JOHANNES-EVANGELIUM – Kassel, 25 juni 1909 (bladzijde 28)

Eerder geplaatst op 23 juli 2014

Temperamenten/Kleine gevaren/Grote gevaren

In elk temperament gaat een klein en een groot gevaar van ontaarding schuil. Een cholerisch mens staat in zijn jeugd bloot aan het gevaar dat door zijn opvliegendheid, zonder dat hij zich kan beheersen, zijn ik definitief gevormd wordt. Dat is het kleinere gevaar. Het grote gevaar is de dwaasheid, waarmee zo een ik op één enkel doel af wil gaan. Bij het sanguinische temperament dreigt als het kleinere gevaar de wispelturigheid. Het grote gevaar is, dat de op en neer deinende gevoelens in krankzinnigheid kunnen eindigen. Het kleinere gevaar bij het flegmatische temperament is het gebrek aan belangstelling tegenover de wereld. Het grote gevaar is hier de idiotie, het stompzinnige. Het kleinere gevaar bij het melancholisch temperament is de droefgeestigheid, de kans dat een mens er niet uitkomt over wat in zijn innerlijk opstijgt. Het grote gevaar is de waanzin.

Bron: Rudolf Steiner – GA 57 – Wo und wie findet man den Geist? – Berlijn, 4 maart 1909 (bladzijde 291)

Ook te vinden in: Raadsels van het menselijk temperament (Uitgeverij Vrij Geestesleven 1976 – bladzijde 55-56) Vertaling Christof Wiechert

Eerder geplaatst op 21 juli 2014

Met economische theorieën redden we het niet

Een nuchtere economische theorie kan nooit een tegenkracht tegen de machten van het egoïsme uitoefenen. Een tijd lang is een dergelijke economische theorie in staat de massa een zeker elan te verlenen, dat dan ogenschijnlijk iets van idealisme weg heeft. Maar op den duur is niemand bij zo’n theorie gebaat. Wie een mensenmassa met een dergelijke theorie indoctrineert, zonder verder iets werkelijk spiritueels te bieden, zondigt tegen de ware zin van de menselijke ontwikkeling.

Bron: Rudolf Steiner – Antroposofie en het sociale vraagstuk (Uitgeverij Vrij Geestesleven 1982 – bladzijde 41-42) Vertaling Edithe Boeke

Duitstalig: GA 34 – Geisteswissenschaft und soziale Frage – bladzijde 216

Eerder geplaatst op 20 juli 2014