De neiging tot kritiek is een van de meest kenmerkende trekken van ons tijdperk. Zij is zo sterk ontwikkeld, dat het als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd, dat de mens die kritische neigingen in zich heeft. Ja, men is er trots op en meent, dat er een grote zelfstandigheid en innerlijke vrijheid uit blijkt. In de ziel echter werkt een dergelijke neiging tot kritiek als een sterke negatieve kracht, een kracht nl., die de ziel haar verbondenheid met die wereld, waarmede zij in werkelijkheid samenhangt, ontneemt.
Eerst door het betreden van de geestelijke oefenweg, die hier wordt bedoeld, kan het de mens duidelijk worden, hoe hoog noodzakelijk het is, die neiging tot kritiek te bestrijden en plaats open te laten voor het meer en meer ontkiemende gevoel van eerbied en bewondering voor alles wat waar, schoon en goed is.
Men zou nu misschien uit het bovenstaande menen te moeten begrijpen, dat een stemming moet worden aangekweekt, waarin alle onderscheidingsvermogen verloren gaat. Het tegendeel is het geval. Wie doorlopend een negatieve stemming in zijn ziel draagt en van daar uit alle verschijnselen en gebeurtenissen beoordeelt, zal op de duur geheel blind worden ten opzichte van een groot deel van de werkelijkheid. Wie zich daarentegen oefent overal aan te knopen bij datgene, waarvoor hij bewondering en eerbied kan hebben, loopt geen gevaar om door zijn negatieve stemming dit grote deel van de werkelijkheid te verliezen. Hij zal alles, wat waar, schoon en goed is, in de juiste verhouding gaan zien tegenover al het onware, lelijke en slechte. Hij zal een dergelijke onderscheiding echter niet uit stemming of affect maken, maar zijn kritiek zal voortvloeien uit zijn geheel positief gerichte zielehouding.
Bron: F.W. Zeylmans van Emmichoven – Biografie Rudolf Steiner – bladzijde 129-130 (uitgeverij W. de Haan – 1960/eerste druk was van uitgeverij Kruseman – 1932)
Eerder geplaatst op 18 juni 2014