Hoe Steiner in Oldenzaal de trein miste

                                                                                            Ilkley, Hillside, 5 augustus 1923

Mijn beste Edith Maryon,

Het gaat goed; ik zal nu het verhaal vertellen van onze verlate aankomst. Wij, mevr. Steiner, Mr Pyle, dr. Wachsmuth en ik, reisden keurig volgens het boekje van Stuttgart naar Oldenzaal, het station waar je Nederland binnenkomt. Daar werd ik uit de trein gehaald, omdat ze bij de douane de aangegeven bagage wilden bekijken. Ik ging dus door de passagierscontrole, en daar vroeg men naar onze paspoorten. Maar de man gaf het paspoort van mevr. Steiner, die in de trein was blijven zitten, niet meteen terug en zei dat hij haar persoonlijk moest zien. Hij zou daarom haar paspoort in de trein komen brengen. Ik stapte dus met alleen mijn paspoort weer in de trein. Maar kort voor het vertrek was het paspoort van mevr. Steiner er nog steeds niet. Ik trok dus mijn jas aan – let wel, ik ben niet zonder jas gegaan – om achter de pas aan te gaan. Maar ziedaar, de trein reed weg. Mevr. Steiner, Mr Pyle en dr. Wachsmuth zaten in de trein, en ik was in Oldenzaal achtergebleven. Snel informeerde ik wat er met het paspoort was gebeurd. Dat was toch in de trein. Alles was dus in orde. Alleen was ik er niet bij. Toen heb ik snel de stationschef naar het volgende station waar de trein zou stoppen laten telefoneren, dat mijn ontsnapte reisgenoten daar – in Almelo – maar moesten uitstappen; ik zou ze dan met de eerstvolgende trein achternakomen. Die volgende trein stond ook al klaar. Ik stapte in en vond mevr. Steiner, Mr Pyle en dr. Wachsmuth in Almelo terug. Nu moesten wij alle vier in Almelo blijven. Wij kregen er goede kamers; er was ook net een bruiloft in het hotel, de mensen schreeuwden en dansten, het was een vreselijk spektakel.

Pas de volgende dag reisden we verder via Hoek van Holland-Harwich. Vandaar rechtstreeks naar Ilkley, waar we zaterdagavond met 24 uur vertraging aankwamen. Het gaf niets dat wij vertraagd waren, behalve dan dat wij niet in London zijn geweest. Ik moet er dus maar op vertrouwen dat de sneeuw over de post komt. (Waarschijnlijk is snuiftabak bedoeld en stuurde Maryon deze naar Steiner; bekend is dat Steiner hiervan hield.)

Dit was dus een reis met de nodige romantiek. Hartelijk dank voor de brief, die ik hier bij mijn aankomst vond. Ik ben blij te horen dat het ginds niet al te slecht gaat, en ik hoop dat het steeds beter wordt. Vanavond moet ik mijn eerste voordracht houden. Vandaag ben ik, ondanks alle romantiek van de reis, voldoende uitgerust. Je bent hier al helemaal in het noorden van Engeland. Daar vandaan stuur ik mijn allerhartelijkste gedachten.

Rudolf Steiner

Bron: Brieven – Rudolf Steiner (bladzijde 341-342) Uitgeverij Vrij Geestesleven/Zeist

Vertaling: Hylcke Brandts Buys en Leonard Beuger

Duitstalig: GA 263a – brief 143 – (bladzijde 129-130)

Eerder geplaatst op 16 mei 2014 

F.W. Zeylmans van Emmichoven – De neiging tot kritiek is een van de meest kenmerkende trekken van ons tijdperk

De neiging tot kritiek is een van de meest kenmerkende trekken van ons tijdperk. Zij is zo sterk ontwikkeld, dat het als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd, dat de mens die kritische neigingen in zich heeft. Ja, men is er trots op en meent, dat er een grote zelfstandigheid en innerlijke vrijheid uit blijkt. In de ziel echter werkt een dergelijke neiging tot kritiek als een sterke negatieve kracht, een kracht nl., die de ziel haar verbondenheid met die wereld, waarmede zij in werkelijkheid samenhangt, ontneemt.

Eerst door het betreden van de geestelijke oefenweg, die hier wordt bedoeld, kan het de mens duidelijk worden, hoe hoog noodzakelijk het is, die neiging tot kritiek te bestrijden en plaats open te laten voor het meer en meer ontkiemende gevoel van eerbied en bewondering voor alles wat waar, schoon en goed is.

Men zou nu misschien uit het bovenstaande menen te moeten begrijpen, dat een stemming moet worden aangekweekt, waarin alle onderscheidingsvermogen verloren gaat. Het tegendeel is het geval. Wie doorlopend een negatieve stemming in zijn ziel draagt en van daar uit alle verschijnselen en gebeurtenissen beoordeelt, zal op de duur geheel blind worden ten opzichte van een groot deel van de werkelijkheid. Wie zich daarentegen oefent overal aan te knopen bij datgene, waarvoor hij bewondering en eerbied kan hebben, loopt geen gevaar om door zijn negatieve stemming dit grote deel van de werkelijkheid te verliezen. Hij zal alles, wat waar, schoon en goed is, in de juiste verhouding gaan zien tegenover al het onware, lelijke en slechte. Hij zal een dergelijke onderscheiding echter niet uit stemming of affect maken, maar zijn kritiek zal voortvloeien uit zijn geheel positief gerichte zielehouding.

Bron: F.W. Zeylmans van Emmichoven – Biografie Rudolf Steiner – bladzijde 129-130 (uitgeverij W. de Haan – 1960/eerste druk was van uitgeverij Kruseman – 1932)

Eerder geplaatst op 18 juni 2014

Inwijding/Toekomst

Het weten en kunnen dat een mens door de inwijding ten deel valt, zou hij zonder deze eerst in een zeer verre toekomst – na vele incarnaties – langs een geheel andere weg en ook in een heel andere vorm verwerven. Wie in de huidige tijd wordt ingewijd, leert iets kennen wat hij anders veel later, onder geheel andere omstandigheden vernemen zou.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten? (bladzijde 75)

Eerder geplaatst op 26 maart 2012

Zie ook 30 maart 2014

Hoe lang is het verblijf in het devachan?

De tijd die mensen in het devachan (Geisterland, woonplaats der goden) verblijven is niet voor iedereen gelijk. De onontwikkelde inboorling die nog weinig van deze wereld heeft ervaren, die slechts weinig zijn geest en zijn gevoel heeft gebruikt, zal een kort verblijf in het devachan hebben. Het devachan is immers in wezen ervoor om wat een mens in de aardse wereld geleerd heeft, uit te werken, vrij te ontplooien, het geschikt te maken voor een nieuw leven. De mens die op een hogere trap van het bestaan staat, die rijke ervaringen heeft verzameld, die zal veel te verwerken hebben en daarom een langer verblijf in het devachan hebben. Pas later, als hij in deze toestand kan zien (hineinschauen), zullen de verblijftijden weer korter zijn tot het punt, waar het wezen meteen na de dood weer naar een nieuwe belichaming kan overgaan, omdat de mens datgene wat hij in het devachan heeft te beleven, al uitgeleefd heeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 53 – Ursprung und Ziel des Menschen – Grundbegriffe der Geisteswissenschaft – Berlijn, 17 november 1904 (bladzijde 160-161)

Eerder geplaatst op 17 juni 2014

Kort fragment uit Mijn Levensweg van Rudolf Steiner – Ik beleefde twee levensstromen, die naast elkaar liepen

Mijn jeugdvriendschappen uit de tijd waarover ik hier spreek (ongeveer 1879-1883) namen een eigenaardige plaats in mijn leven in. Noodgedwongen waren ze de oorzaak van een soort dubbelleven in mijn ziel. De worsteling met de raadselen op het gebied van de kennis, die mij toen vooral in zijn ban hield, interesseerde mijn vrienden weliswaar in sterke mate, maar ze dachten weinig met mij mee. Bij het beleven van deze vraagstukken bleef ik tamelijk eenzaam. Daarentegen leefde ik zelf intens mee met alles wat in het leven van mijn vrienden een rol speelde. Zo beleefde ik twee levensstromen, die naast elkaar liepen. In de ene was ik een eenzame zwerver, in de andere was ik in een sprankelende gezelligheid samen met mensen, die mij lief waren geworden. En dit laatste was voor mijn ontwikkeling dikwijls van diepgaande, blijvende betekenis.

Bron: Nederlandstalige uitgave van Mijn Levensweg – bladzijde 55 (Uitgave 1981, Vrij Geestesleven) Vertaling W.A.C. Labberté

Duitstalig: GA 28 – Mein Lebensgang (bladzijde 80-81)

Eerder geplaatst op 19 april 2016