Dat religie er alleen maar bij kan winnen als het wetenschappelijk wordt verdiept, dat kan door het waarlijk religieuze gemoed worden begrepen. En spirituele wetenschap wil niet iets zijn dat te maken heeft met een stichting van een nieuwe religie. Ze wil geen nieuwe sekte vestigen. Ze wil geen profeten of religieuze grondleggers voortbrengen. De tijd van de stichting van religies is voorbij, de tijd van de profeten is voorbij. De mensheid is zelfstandig (Duits: reif) geworden. En mensen die in de toekomst op de manier van een profeet voor de mensheid zouden willen optreden, zullen een ander lot hebben dan de oude profeten. De oude profeten, ze zijn terecht volgens de geaardheid van hun eigen tijd vereerd als uitzonderlijke mensen. Profeten van de huidige tijd, die het op de oude wijze zouden willen zijn, zullen hun lot ervaren: ze zullen worden uitgelachen!
Geesteswetenschap heeft geen profeten nodig, want de geesteswetenschap gaat er in de basis geheel en al vanuit dat wat zij te zeggen heeft, eigendom is van de diepten van de menselijke ziel, die diepten waar de menselijke ziel gewoon niet altijd helder kan oplichten (Duits: nicht immer hineinleuchten kann). En wat de spirituele onderzoeker zegt, wil hij zeggen als een gewone onderzoeker. Hij wil de aandacht vestigen op wat noodzakelijk is. De spirituele onderzoeker zegt: ik heb het gevonden; als je zoekt, zul je het zelf vinden! En meer en meer zullen de tijden naderen waarin de spirituele wetenschapper zal worden erkend als een gewone onderzoeker, zoals de chemicus, de bioloog als onderzoeker worden erkend in hun vakgebied; alleen de spirituele onderzoeker onderzoekt in het gebied dat elke menselijke ziel aangaat.
Bron: Rudolf Steiner – GA 155 – ANTHROPOSOPHIE UND CHRISTENTUM – Norrköping, 13 juli 1914 (bladzijde 231-232)