Dat is iets wat de mens tegenwoordig maar heel moeilijk inziet. De mens denkt: waarom zou ik mij bekommeren om wat zich in de geestelijke wereld afspeelt? Als ik sterf ga ik hoe dan ook de geestelijke wereld in, dan zal ik wel zien en horen, wat daar is! – In ontelbare variaties kunt u dat horen, die gemakkelijke manier: Ach, wat zou ik mij voor mijn dood druk maken om het geestelijke! Ik zal wel zien wat daar is; want dat kan immers niets veranderen aan mijn verhouding tot de geestelijke wereld, of ik mij er hier mee bezighoud of niet! – Zo is het echter niet. De mens die zo denkt, zal een schemerachtige en duistere wereld kennen leren. Hij zal niet veel kunnen onderscheiden van wat u beschreven vindt in mijn boeken over de geestelijke werelden. Want dat de mens hier in de aardse wereld zijn geest en ziel verbindt met de geestelijke wereld, dat maakt hem pas vaardig tot zien, doordat hij zich hier daarop voorbereidt. De geestelijke wereld is daar; de vaardigheid erin te zien, moet u zich hier op aarde verwerven, anders bent u blind in de geestelijke wereld.
Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 22 maart 1909 (bladzijde 257)
Eerder geplaatst op 7 augustus 2013