Zou de mens zich niet kunnen vergissen, dan zou hij geen mens zijn. Dit is hij doordat hij niet als een slaaf van een onfeilbare natuurlijke orde, maar uit eigen vrije keuze zijn handelingen kan volbrengen. De mogelijkheid om in dwalingen en fouten te vervallen geeft hem zijn menselijke waardigheid, maar maakt hem ook tot veroorzaker van onmetelijk veel kwaad en ellende. Hoe dieper men doordringt in de antroposofie, hoe meer men de samenhang ontdekt tussen de dwaling en het kwaad. Zo waar als het is, dat al het zintuiglijke en materiële uit de geest voortkomt, zo waar is het ook dat al het kwaad in de aardse wereld uit de dwalingen van de geest voortkomt.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 034 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» (bladzijde 176-177)