Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (3 van 10)

Zou de mens zich niet kunnen vergissen, dan zou hij geen mens zijn. Dit is hij doordat hij niet als een slaaf van een onfeilbare natuurlijke orde, maar uit eigen vrije keuze zijn handelingen kan volbrengen. De mogelijkheid om in dwalingen en fouten te vervallen geeft hem zijn menselijke waardigheid, maar maakt hem ook tot veroorzaker van onmetelijk veel kwaad en ellende. Hoe dieper men doordringt in de antroposofie, hoe meer men de samenhang ontdekt tussen de dwaling en het kwaad. Zo waar als het is, dat al het zintuiglijke en materiële uit de geest voortkomt, zo waar is het ook dat al het kwaad in de aardse wereld uit de dwalingen van de geest voortkomt.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis»  (bladzijde 176-177)

Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (2 van 10)

Het is het wezenlijke van de antroposofische levensbeschouwing dat men er door tot de onwankelbare overtuiging komt, dat in ziel en geest de werkelijke krachten en oorzaken zijn van alles wat in de wereld gebeurt, en niet in wat de uiterlijke zintuigen waarnemen. Wie tot zulk een overtuiging is gekomen, is het ook duidelijk dat ware ideeën en gedachten de edelste krachten in de zielen doen ontwaken en dat conflicten, haat en ruzie de gevolgen zijn van dwaling en misleiding. Zo lang men het voor om het even houdt, wat de mens denkt, zo lang zal men ook aan de verbreiding van bepaalde leren geen bijzondere waarde hechten. Is men echter duidelijk gaan inzien, dat de wereld niet aan blinde krachten maar aan goddelijke wijsheid haar oorsprong en inrichting te danken heeft, dat wijsheid hoe dan ook de oorzaak van alle ontwikkeling en alle vooruitgang in de wereld is, dan zal ook het inzicht baanbreken, dat de goedheid des harten uit de overeenstemming met deze goddelijke wijsheid moet ontstaan.

Wordt vervolgd

Bron:  Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis»  (bladzijde 176)

Eerder geplaatst op 29 september 2011

Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (1 van 10)

Algemene mensenliefde tot het ideaal van de samenleving maken, is zonder twijfel prachtig. En wie ze bevordert en preekt, zal in de breedste kringen volledige instemming vinden. Want deze liefde is een fundamentele kracht van de menselijke natuur. Men zou ze ook helemaal niet de menselijke harten kunnen inplanten, als deze niet oorspronkelijk ervoor aangelegd zouden zijn. Als dit echter het geval is: waarom is deze liefde dan niet op grote schaal verspreid in het leven? Waarom komt men dan zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? – De antroposoof geeft daarop nu het antwoord dat hij uit de essentie van de grote mensheidsleringen heeft ontvangen, de leren die altijd van strijd naar harmonie, van haat naar liefde, van oorlog naar vrede geleid hebben.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis»  (bladzijde 176)

Eerder geplaatst op  28 september 2011

Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (3 – slot)

Mijn pupil kon het gymnasium aflopen, waarbij ik hem tot de ‘Unterprima’ begeleidde, daarna had hij mij niet meer nodig. Na het eindexamen ging hij medicijnen studeren, hij werd arts en is als zodanig in de wereldoorlog omgekomen. De moeder, die door mijn werken met haar zorgenkind, dat ze innig lief had, in een trouwe vriendschap met mij verbonden was, stierf korte tijd later. De vader overleed reeds eerder.

Een groot deel van mijn jeugd is met deze taak vergroeid. Vele jaren ging ik ’s zomers met de familie naar de Attersee in Salzkammergut, waardoor ik de heerlijke natuur van de Oostenrijkse Alpen leerde kennen. Langzamerhand kon ik de privélessen, die ik eerst nog had aangehouden bij mijn pedagogische taak, aan anderen overdragen, waardoor ik weer tijd kreeg voor mijn eigen studie.

Voor ik bij deze familie kwam had ik in mijn leven weinig gelegenheid gehad om deel te nemen aan kinderspelen. Mijn ‘tijd van spelen’ kwam voor mij pas na mijn twintigste jaar. Maar ik moest ook leren hóe men speelt, daar ik zelf spelleider moest zijn. Ik vond dit heerlijk en ik meen zelfs dat ik tenslotte in mijn leven niet minder heb gespeeld dan andere mensen. Alleen heb ik datgene wat men anders vóór zijn tiende jaar in dit opzicht doet, tussen mijn drie- en mijn achtentwintigste jaar ingehaald.

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN LEBENSGANG (bladzijde 107-108)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 71-72) – Vertaling W.A.C. Labberté

Eerder geplaatst op 17 december 2015

Steiner als opvoeder en huisonderwijzer (2 van 3)

Door deze pedagogische taak werd er voor mij een rijke bron van kennis aangeboord. Door wat ik in de praktijk te brengen had, opende zich voor mij een blik in de samenhang tussen het geestelijk-psychische en het lichamelijke deel van de mens. Ik merkte hoe opvoeding en onderwijs een kunst moeten worden, waarvan het fundament een werkelijke kennis omtrent de mens is. Ik moest op een zorgvuldige wijze economisch te werk gaan. Voor een half uur les moest ik dikwijls twee uur voorbereiden, opdat ik de stof zo kon brengen dat in de minste tijd en met de minste geestelijke en lichamelijke inspanning de grootst mogelijke prestatie van de jongen bereikt kon worden. De opeenvolging van de vakken moest zorgvuldig worden overwogen, de hele dagindeling moest doelmatig worden samengesteld. Ik smaakte de voldoening dat de jongen na verloop van twee jaar het lagere-school onderwijs had ingehaald en voor het toelatingsexamen van het gymnasium slaagde. Zijn gezondheidstoestand was ook in sterke mate verbeterd. De bestaande hydrocefalie (waterhoofd) was belangrijk verminderd. Ik kon de ouders voorstellen om de jongen naar een gewone school te sturen. Het leek mij noodzakelijk dat hij zich temidden van andere jongens ontwikkelde. Vele jaren bleef ik als opvoeder met de familie verbonden en ik wijdde mij speciaal aan deze jongen, die de school uitsluitend kon doorlopen als zijn bezigheden thuis in dezelfde geest geschiedden waarin ik ermee was begonnen. Zoals ik reeds eerder vermeldde, leidden de bijlessen Grieks en Latijn, die ik deze jongen en nog een andere jongen in de familie moest geven, er toe om mijn eigen kennis daarvan verder te ontwikkelen. (Let wel: Steiner had zelf op de Realschule helemaal geen Latijn en Grieks gehad, hij had dit dus op eigen houtje geleerd. R.v.D.)

Ik moet het lot dankbaar zijn voor dit stuk van mijn leven. Want hierdoor verwierf ik mij op een levensechte wijze kennis omtrent het mensenwezen, zoals het volgens mij langs een andere weg niet mogelijk zou zijn geweest. Ook had de familie mij bijzonder liefdevol in haar midden opgenomen en we vormden samen een fijne leefgemeenschap. De vader had een agentschap in Indische en Amerikaanse katoen en gunde mij een blik in het zakenleven, wat voor mij ook zeer leerzaam was. Ik maakte kennis met een buitengewoon interessant importbedrijf met zijn verschillende commerciële en industriële aspecten en met de omgang tussen de zakenvrienden.

Wordt morgen vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN LEBENSGANG (bladzijde 105-107)

Overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 70-71) – Vertaling W.A.C. Labberté

Eerder geplaatst op 16 december 2015