De mens is tegenwoordig vóór alles, je zou bijna willen zeggen bezeten van een bepaalde drang om alles absoluut te nemen. Ik bedoel hiermee het volgende: Spreek je er vandaag de dag over dat de mens op een of andere manier zou moeten worden opgevoed – we hebben het nu alleen maar hierover; je zou dezelfde overwegingen op een uiteenlopende manier ook naar andere gebieden van het leven kunnen uitbreiden -, dan heeft men altijd voor ogen dat het om iets zou gaan dat voor de mens in absolute zin geldt, wat om zo te zeggen het absoluut juiste is, dat – als het maar toegepast had kunnen worden – ook voor de mens in het oude Egypte had kunnen worden toegepast of bijvoorbeeld, in het oude Griekenland, dat het ook nog na 4000 jaar kan worden toegepast voor de mensen, die dan zullen leven, dat het ook door China, Japan enz. toegepast kan worden.
Deze mening, waardoor de hedendaagse mens gewoonweg geobsedeerd is, dat hij iets absoluut geldigs kan opstellen, dat is de grootste vijand van alle werkelijkheid. Daarom gaat het er juist om te erkennen, dat wij niet in absolute zin mensen zijn, maar mensen van een bepaald tijdperk; dat de mensen wat hun ziel en zelfs hun lichaamsgesteldheid aangaat, anders zijn dan hoe bijvoorbeeld de Grieken en Romeinen waren, en ook dat ze anders van aard zijn dan de mensen al na een relatief korte tijd, na een half millennium, zullen zijn. Daarom vatten wij de opvoedkundige taak niet in absolute zin op, maar we beschouwen die als voortkomend uit de behoeften van de huidige tijd en de nabije toekomst van de menselijke beschaving.We vragen ons af: hoe staat het er met de beschaafde mens voor en daarop baseren we de opvatting hoe we moeten opvoeden en onderwijs moeten geven.
Wij weten heel goed dat een Griek of een Romein anders opgevoed moest worden en over vijfhonderd jaar zal de mens wel weer anders opgevoed moeten worden. Wij willen een basis leggen voor de opvoeding in onze tijd en voor de nabije toekomst. Je richt je pas echt op de mensheid wanneer je je van deze echte voorwaarde voor de ontwikkeling ervan, bewust wordt en niet door steeds maar zweverige, absolute doelen op het oog te hebben. Daarom is het nodig te wijzen op wat juist de opvoeding en het onderwijs van nu bedreigt en wat wij willen voorkomen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 24 augustus 1919 (bladzijde 20-21)
Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN