Zoals we hier door zomerwarmte en winterkou heen op de aarde leven, zo leven we na de dood, verwarmd door onze goede gevoelens, kou lijdend door onze slechte gevoelens; en de uitwerkingen van ons willen dragen we door deze geestelijke jaargetijden en dagen heen.
We zijn, als we door de poort van de dood zijn gegaan, eerst de uitwerking van onze morele gesteldheid op aarde. En we hebben een omgeving die doortrokken is van onze dwaasheden en wijsheden, van onze sympathieën en antipathieën voor het goede.
Zodat we kunnen zeggen: Zoals we op aarde de warme, levensbevorderende zomerlucht om ons heen hebben, zoals we de koude winterlucht om ons heen hebben, zo hebben we na de dood een atmosfeer om ons heen, de geestelijke-psychische atmosfeer, die warm, levengevend is, voor zover ze bereid is door onze goede gevoelens, en we hebben een koude atmosfeer om ons, voor zover ze bereid is door onze slechte gevoelens.
Hier op deze aarde hebben we, in ieder geval voor bepaalde gebieden, de zomer- en winterwarmte gemeenschappelijk. In de tijd na de dood heeft elk zijn eigen atmosfeer, die hij zelf creëert. En dat zijn juist de belangrijkste ervaringen na de dood, dat de ene naast de andere rilt van de kou, terwijl de andere in levengevende warmte is.
Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – DAS VERHÄLTNIS DER STERNENWELT ZUM MENSCHEN UND DES MENSCHEN ZUR STERNENWELT – Dornach, 1 december 1922 (bladzijde 41)
Eerder geplaatst op 22 juni 2017