Atmosfeer na de dood

Zoals we hier door zomerwarmte en winterkou heen op de aarde leven, zo leven we na de dood, verwarmd door onze goede gevoelens, kou lijdend door onze slechte gevoelens; en de uitwerkingen van ons willen dragen we door deze geestelijke jaargetijden en dagen heen.

We zijn, als we door de poort van de dood zijn gegaan, eerst de uitwerking van onze morele gesteldheid op aarde. En we hebben een omgeving die doortrokken is van onze dwaasheden en wijsheden, van onze sympathieën en antipathieën voor het goede.

Zodat we kunnen zeggen: Zoals we op aarde de warme, levensbevorderende zomerlucht om ons heen hebben, zoals we de koude winterlucht om ons heen hebben, zo hebben we na de dood een atmosfeer om ons heen, de geestelijke-psychische atmosfeer, die warm, levengevend is, voor zover ze bereid is door onze goede gevoelens, en we hebben een koude atmosfeer om ons, voor zover ze bereid is door onze slechte gevoelens.

Hier op deze aarde hebben we, in ieder geval voor bepaalde gebieden, de zomer- en winterwarmte gemeenschappelijk. In de tijd na de dood heeft elk zijn eigen atmosfeer, die hij zelf creëert. En dat zijn juist de belangrijkste ervaringen na de dood, dat de ene naast de andere rilt van de kou, terwijl de andere in levengevende warmte is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – DAS VERHÄLTNIS DER STERNENWELT ZUM MENSCHEN UND DES MENSCHEN ZUR STERNENWELT – Dornach, 1 december 1922 (bladzijde 41)

Eerder geplaatst op 22 juni 2017

Een kamer zonder licht

Alles wat we bedenken en ook praktisch kunnen invoeren aan externe instellingen, en wat we nog meer uitdenken in de vele programma’s (Duits: Schemen) die er vandaag de dag zijn over het sociale leven, dat lijkt voor iemand die moraliteit in het licht van spirituele kennis ziet zodanig dat hij zegt: De sociale kwestie behandelen zonder de morele kwestie is alsof  men een kamer zonder licht heeft en de objecten daarin moet zoeken zonder dat er licht in is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus: Erziehungs- und Unterrichtsfragen – Londen, 19 november 1922 (bladzijde 241)

P.S. Met andere woorden: Men krijgt nooit een betere, socialere wereld als de mensen zelf niet verbeteren.

Als men naar hetzelfde teruggaat, zullen dezelfde toestanden er opnieuw uitkomen

Welke positie heeft het christendom door de eeuwen, bijna tweeduizend jaren heen gehad, dat het nu eeuwen, millennia gewerkt heeft en toch de huidige toestanden (1918) mogelijk heeft laten worden? – Die vraag werd op verscheidene momenten gesteld. Maar men ziet, dat de stof (Duits: die Materialien) voor de beantwoording niet is bij wat de mensheid tegenwoordig wetenschappelijke of religieuze of andersoortige beschouwingen noemt.

Deze stof zal pas de geesteswetenschap kunnen brengen. Want een ernstige vraag is het toch: Hoe moet de mens zich in de huidige tijd tegenover het christendom opstellen, aangezien dit christendom toch een lange tijd door de eeuwen heen gewerkt heeft, maar evengoed deze toestanden heeft kunnen laten gebeuren?

Het merkwaardigste zijn in elk geval de mensen die verlangen dat naar een of andere, vóór deze toestanden bestaande vorm van het christendom weer moet worden teruggegaan, die dus helemaal geen gevoel ervoor hebben dat, als men naar hetzelfde teruggaat, uit hetzelfde opnieuw dezelfde toestanden voortkomen moeten. Deze mensen zullen zeer zeker niet gemakkelijk inzien, dat een grondige en diepgaande vernieuwing in ons geestesleven komen moet.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 16 april 1918 (bladzijde 233-234)

Eerder geplaatst op 14 juni 2017

Onheil voor de mensheid

Het komt erop aan dat men ervoor zorgt dat een bepaalde kennis niet in dienst van een deel van de mensheid gesteld wordt, maar in dienst van de mensheid als geheel. Zodra men ook het beste weten niet met deze gezindheid doordringt, zal het beste weten tot onheil voor de mensheid worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 9 april 1918 (bladzijde 216)

Eerder geplaatst op 12 juni 2017

Wat men voor het examen geleerd heeft, is snel weer vergeten

Als degenen die leraar of opvoeder willen worden vandaag de dag geëxamineerd worden, dan kijkt men vooral naar wat ze aan kennis verworven hebben, wat eigenlijk zeer onnodig is, dat ze zich dat verwerven moesten. Want ze zouden wat ze voor het lesgeven nodig hebben, wanneer ze zich voorbereiden,  altijd in een geschikt compendium kunnen nalezen. Wat men voor het examen geleerd heeft, dat is nadien immers toch snel weer vergeten.

Dat is het beste te zien als men zich herinnert hoe ons universiteitsleven zich afspeelt. – Ik moest eens examen doen. Toen werd op de afgesproken datum de betreffende professor ziek. Ik kwam bij de assistent en die zei tegen mij: ‘Ja, de professor is ziek, en het zal nog wel acht dagen duren; ik kan me voorstellen dat u in deze hoogzwangere toestand rondlopen moet en over acht dagen alles weer vergeten bent, maar het is niet anders!’ – Men rekent er dus in feite al op dat wat men bij het examen moet laten zien al heel snel vergeten is. Het is gewoon een komedie in het leven.

Waar het echter op aankomt, zal moeten zijn dat men er naar kijkt wat voor een mens het is die men op de jeugd loslaat. Het gaat er om in ieder naar de mens te zien, niet alleen naar wat hij in het mechanisme van zijn denkleven gestampt heeft. Op de werkelijke mens komt het aan, dat deze in staat is die mysterieuze verhouding met de jeugd te scheppen, die nodig is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 2 april 1918 (bladzijde 198-199)

Eerder geplaatst op 11 juni 2017