Waarom moeten in de geesteswetenschap zo veel dingen geleerd worden?

Het is onmogelijk dat iemand heel gemakkelijk tot een werkelijke kennis komt van wat door de geesteswetenschap geleidelijk aan de wereld moet worden duidelijk gemaakt. Er zijn natuurlijk tegenwoordig velen die zeggen: ‘Ach, waarom moeten in de geesteswetenschap zo veel dingen geleerd worden? Moeten wij dan weer schoolkinderen worden? Het komt alleen maar op het gevoel aan.’ – Daar komt het inderdaad op aan, maar op het juiste gevoel komt het aan, dat men door activiteit moet verkrijgen!

Zo is het met alles. Het zou immers voor een schilder ook aangenamer zijn als hij niet eerst de vaardigheden van zijn kunst zou moeten leren en als hij niet het schilderij langzaam op het doek zou moeten brengen, maar slechts zou hoeven te ademen om zijn werk klaar te hebben! […] Voor muziek zal nauwelijks iemand toegeven, dat iedereen, die helemaal niets van muziek geleerd heeft, al een componist is; daar is het geheel vanzelfsprekend. Voor de schilderkunst wordt dit ook nog wel toegegeven, hoewel al wat minder. Voor de dichtkunst, daar is het al nog minder; anders zouden er in onze tijd niet zo veel dichters zijn. Want er is eigenlijk geen tijd zo onpoëtisch als de onze, maar er zijn zo veel dichters. Men hoeft het niet geleerd te hebben; men hoeft, wat natuurlijk niks met poëzie van doen heeft, alleen maar te kunnen schrijven – tenminste orthografisch -, men hoeft slechts zijn gedachten juist te kunnen uitdrukken!

Nu ja, en om te filosoferen, daar is nog minder voor nodig! Want dat iedereen vandaag de dag over al het mogelijke, wat wereld- en levensbeschouwing betreft, zonder meer kan oordelen, dat geldt als vanzelfsprekend; want een ieder heeft zijn standpunt. En men beleeft het steeds weer opnieuw dat het niet uitmaakt of men met alle middelen van innerlijke arbeid ertoe gekomen is iets te kennen en te doorgronden in de wereld. Het geldt tegenwoordig als vanzelfsprekend dat de mening van degene, die zich eenvoudig heeft voorgenomen ook een mening te hebben, even gerechtvaardigd is als de mening van degene, die lang gewerkt heeft om zelfs maar een beetje over de wereldgeheimen te kunnen zeggen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 – Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – München, 25 februari 1912 (bladzijde 96-97)

Parfums, er zit een luchtje aan

Wanneer de mens zijn ogen richt op een mooie, een zuivere en edele zaak, dan wordt een gedachte (Duits: Vorstellung)  in hem opgewekt; wanneer hij zijn ogen richt op een onreine (Duits: schmutzige), onedele zaak, dan wordt een andere gedachte in hem opgewekt. Doordat nu door de uiterlijke indrukken een gedachte in de ziel opgeroepen wordt, sluipen tegelijkertijd Saturnusgeesten, de goede en de slechte, bij de mensen binnen. En door alles wat de mens door louter sympathie of antipathie voor zijn omgeving als door wat hij ziet en hoort en ruikt, om zich heen ontvouwt, stelt hij zich aan het insluipen van deze of gene Saturnusgeesten bloot. Door de ogen en oren en door de hele huid trekken ze binnen. Het is bijvoorbeeld voor de bovenzinnelijke waarneming ronduit ongehoord wat voor woeste geesten in veel parfums, die in het menselijk gezelschap zeer gewaardeerd worden, insluipen bij de neuzen van de mensen, die in de omgeving ervan zijn, geheel afgezien van wat insluipt bij de neuzen van hen die zelf zulke parfums op zich dragen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 102 – Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen – Berlijn, 6 januari 1908 (bladzijde 25)

P.S. Titel is niet van Steiner, maar van mezelf.

Het meest volmaakte dat de godheid gecreëerd heeft

Het meest volmaakte dat de godheid voor de mens gecreëerd heeft, is zijn lichaam. Het menselijk lichaam is de meest perfecte vorm die de goden ontwikkeld hebben. Het is een werktuig waardoor de ziel van de mens in de wereld kan waarnemen. Op wonderbaarlijke wijze is het menselijk lichaam ingericht. Een heilige tempel zou het menselijk lichaam voor zijn ziel moeten zijn. Maar de ziel is nog niet volmaakt. Ze begint zich pas te ontwikkelen. Het menselijk lichaam maakt geen fouten; het is de onvolmaakte ziel die voortdurend vergissingen begaat. In haar wonen hartstochten, driften en begeerten en ze gebruikt het lichaam om deze begeerten te bevredigen.

Maar zoals er in het menselijk lichaam de zintuigen zijn, waardoor de ziel in de omringende wereld kan kijken, zo zullen zich in de ziel ook geleidelijk organen ontwikkelen, die haar steeds hoger en volmaakter zullen maken. Zulke organen ontwikkelen zich ook nu al in de ziel.

Bron: Rudolf Steiner – GA 266a – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden/
Gedächtnisaufzeichnungen von Teilnehmern – Band I: 1904 – 1909 – Berlijn, 18 april 1906 (bladzijde 137-138)

Onzichtbare wezens werken in ons leven

Het astrale plan en het devachanplan zijn zeer bevolkte werelden en veel soorten wezens vinden we daar, die – hoewel ze niet op tastbare wijze in hun openbaringen hier zijn waar te nemen -, toch hun werkingen, hun daden hier op het fysieke plan uiten en die met het fysieke gebied, met ons hele tegenwoordige leven zeer veel te maken hebben. Men begrijpt het mensenleven niet, als men niet weet dat binnen het menselijke leven zulke wezens werkzaam zijn, die boven in hogere werelden leven. In het menselijk lichaam zelf vindt veel plaats waarover de mens geen meester is, dat niet uitdrukking van het menselijk Ik is, maar daad, werking, openbaring van wezens van hogere werelden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 102 – Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen – Berlijn, 6 januari 1908 (bladzijde 14-15)

De centrale betekenis van opvoeding en onderwijs voor het hele mensenleven

Wanneer je het hele mensenleven in het oog vat, niet alleen wat makkelijker is, niet alleen de kinderleeftijd, om pedagogische basisregels, pedagogische impulsen te verkrijgen, dan wordt het voor het eerst duidelijk wat voor een centrale betekenis in het hele mensenleven onderwijs en opvoeding eigenlijk hebben, hoe dikwijls geluk of ongeluk wat betreft het geestelijke, psychische en lichamelijke met onderwijs en opvoeding samenhangen. Wanneer je ziet hoe de dokter bij de op leeftijd gekomen mens, zonder dat hij het weet, opvoedingsfouten moet corrigeren en dat vaak niet meer kan, omdat ze te stevig in het mensenwezen verankerd liggen; wanneer je ziet dat wat een kind gevoelsmatig meebeleeft, zich verandert met fysieke gevolgen; wanneer je dit in elkaar overgaan van het lichamelijke en het psychische doorziet, krijg je pas het echte respect, schat je naar de juiste waarde wat de methodiek van het leren, wat de existentiële voorwaarden voor het opvoeden eigenlijk moeten zijn, eenvoudig volgens de natuur van de mens zelf.

Bron: Rudolf Steiner – GA 308 – Die Methodik des Lehrens und die Lebensbedingungen des Erziehens – Stuttgart, 8 april 1924 (bladzijde 16)

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet – De gehele vertaalde voordracht is te vinden op zijn weblog VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 308 – voordracht 1 (bladzijde 16)

Eerder geplaatst op 25 november 2016