Wanneer de mens zijn ogen richt op een mooie, een zuivere en edele zaak, dan wordt een gedachte (Duits: Vorstellung) in hem opgewekt; wanneer hij zijn ogen richt op een onreine (Duits: schmutzige), onedele zaak, dan wordt een andere gedachte in hem opgewekt. Doordat nu door de uiterlijke indrukken een gedachte in de ziel opgeroepen wordt, sluipen tegelijkertijd Saturnusgeesten, de goede en de slechte, bij de mensen binnen. En door alles wat de mens door louter sympathie of antipathie voor zijn omgeving als door wat hij ziet en hoort en ruikt, om zich heen ontvouwt, stelt hij zich aan het insluipen van deze of gene Saturnusgeesten bloot. Door de ogen en oren en door de hele huid trekken ze binnen. Het is bijvoorbeeld voor de bovenzinnelijke waarneming ronduit ongehoord wat voor woeste geesten in veel parfums, die in het menselijk gezelschap zeer gewaardeerd worden, insluipen bij de neuzen van de mensen, die in de omgeving ervan zijn, geheel afgezien van wat insluipt bij de neuzen van hen die zelf zulke parfums op zich dragen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 102 – Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen – Berlijn, 6 januari 1908 (bladzijde 25)
P.S. Titel is niet van Steiner, maar van mezelf.