Inspiraties van ingewijden

Wat de wereld kent als de grootheden in de wereldgeschiedenis, dat waren eigenlijk niet de grootsten. De grootsten, de ingewijden, hielden zich op de achtergrond.

Zo kwam in de 18de eeuw een dergelijke ingewijde eens bij een gelegenheid, die helemaal niet opgemerkt werd, in contact met een schrijver, maakte met hem vluchtig kennis en sprak woorden, waarop de ander niet bijzonder veel acht sloeg, maar die toch in hem nawerkten en grootse denkbeelden in hem opwekten, waarvan de literaire vruchten tegenwoordig in ontelbaar veel handen zijn. Deze ander was Jean-Jacques Rousseau. Hij was geen ingewijde, maar de bron van zijn weten ging op een ingewijde terug.

Een ander voorbeeld: Jakob Böhme was als leerling schoenmaker alleen in de winkel, waarin hij nog niets mocht verkopen. Er kwam daar een persoonlijkheid naar hem toe, die een diepe indruk op hem maakte; deze zei een paar woorden en ging toen weer weg. Meteen daarna hoorde hij zijn naam roepen: Jakob, Jakob, je bent nu nog klein, je zult echter groot zijn. Onthoud wat je vandaag gezien hebt. – Er bleef een geheime aantrekkingskracht tussen hem en die persoonlijkheid, die een groot ingewijde was. Van hem stamden de machtige inspiraties van Böhme.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 22 augustus 1906 (bladzijde 11)

Eerder geplaatst op 30 oktober 2016

Schijnbare en ware motieven

Het kan in het leven voorkomen dat twee mensen in relatie tot elkaar staan, twee mensen lange tijd met elkaar leven, en dat door de eigenaardige krachten, welke uit het onbekende van het astrale lichaam en het Ik van de ene persoon in het astrale lichaam en het Ik van de andere persoon spelen – deze krachten blijven dus in het verborgene -, dat vanuit deze krachten de ene persoon tegenover de andere een lust tot kwelling heeft, een soort behoefte aan wreedheid.

Het kan nu zijn dat de persoon die een dergelijke lust tot kwelling, een dergelijke onmenselijkheid heeft, helemaal niets vermoedt van deze emoties in astraallichaam en Ik, en dat hij over deze dingen die hij doet uit wreedheid, zich een hele reeks van ideeën opbouwt, welke de handelingen vanuit heel andere redenen verklaren dan uit de drang tot wreedheid.

Zo’n persoon kan iemand vertellen dat hij om deze of gene reden de andere persoon dit of dat heeft aangedaan. Deze redenen kunnen zeer scherpzinnig zijn en toch geven ze niet de waarheid weer. Want de ideeën die we ons in het dagelijkse leven over de motieven van onze eigen daden, ja zelfs onze eigen gevoelens maken, die staan, zoals gezegd, vaak in ver, ver verwijderde samenhang met wat werkelijk in ons innerlijk leeft en weeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 161 – Wege der geistigen Erkenntnis und der Erneuerung künstlerischer Weltanschauung – Dornach, 5 februari 1915 (bladzijde 85)

Eerder geplaatst op 28 oktober 2016

Zulke dingen lijken absurd

Degene die zegt, dat iemand onmogelijk zou kunnen toegeven, dat het waar is wat de spirituele onderzoeker beweert, zonder zelf een spirituele onderzoeker te zijn, – wie dat zegt, die moet dan ook maar beweren, dat niemand door welke gevolgtrekking dan ook zou kunnen bewijzen, dat iemand een dief is, als hij niet zelf die diefstal gepleegd heeft. Zulke dingen lijken absurd, als men ze uitspreekt; maar voor een universele logica zijn ze des te juister.

Bron: Rudolf Steiner – GA 64 – Aus schicksaltragender Zeit – VIII – Was ist am Menschenwesen sterblich? – Berlijn, 26 februari 1915 (bladzijde 273)

Eerder geplaatst op 25 oktober 2016 

Vooruitblik op het komende leven

Onmiddellijk voor de incarnatie treedt een zeer belangrijke gebeurtenis op, die analoog aan de gebeurtenis op het moment van de dood is. Zoals onmiddellijk na de dood de herinnering (Duits: Rückerinnerung) aan het afgelopen leven als een tableau voor de ziel treedt, zo is onmiddellijk voor de incarnatie een soort vooruitblik op het komende leven aanwezig. Men ziet niet alle details, maar in grote lijnen alle omstandigheden in het komende leven voor zich.

Dit moment is van ontzaglijke betekenis. Het komt voor dat mensen die in een vroeger leven veel geleden hebben en veel zware ervaringen hebben doorgemaakt, bij de aanblik van de nieuwe omstandigheden en lotgevallen een schok krijgen en de ziel terughouden van de volledige belichaming, zodat slechts een deel van de ziel in het lichaam incarneert. Het gevolg van de schok bij een dergelijke vooruitblik is de geboorte van een zwakzinnige of epilepticus.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 26 augustus 1906 (bladzijde 52-53)

Eerder geplaatst op 24 oktober 2016

Verschil tussen filosofische denkwijze en geesteswetenschap

Van wat men tegenwoordig gewend is filosofische denkwijze te noemen, verschilt de geesteswetenschap fundamenteel. De filosofische manier van denken wil voor alles tot haar resultaten komen door verstandelijke overwegingen, door louter begripsverbindingen, door gevolgtrekkingen en dergelijke. De filosofische denkwijze, zoals ze vandaag de dag vaak opgevat wordt, is niet in staat datgene in de menselijke natuur te vatten, wat werkelijk door de poort van de dood gaat, wat werkelijk in staat is te leven onafhankelijk van het fysieke lichaam.

Voor de geesteswetenschap is echter deze puur filosofische, op begrippen en gedachten van de uiterlijke wereld steunende manier van beschouwen van meet af aan iets dergelijks als de volgende wat triviale vergelijking. Deze puur op verstandelijke basis, zoals men vaak zegt opbouwende filosofie, is iets dat net zomin tot werkelijke resultaten over het geestelijke leven kan komen, net zomin als de geest in het menselijk kenvermogen te voorschijn kan komen, als dat de mens zich kan voeden doordat hij zichzelf eet.

Net zoals het voedingsproces iets moet nemen (ergreifen), dat buiten zijn lichaam staat, als het het menselijke of dierlijke organisme dienen wil, zo moet het menselijke kennen iets nemen dat buiten de loutere begrips- en ideeënverbindingen en ideeëngevolgtrekkingen ligt, als aan de ware kennisverlangens van de mens moet worden voldaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 64 – Aus schicksaltragender Zeit – VIII – Was ist am Menschenwesen sterblich? – Berlijn, 26 februari 1915 (bladzijde 255-256)

Eerder geplaatst op 21 oktober 2016