Het weliswaar hartverwarmende, maar egoïstische gepraat dat wij onze naaste moeten liefhebben en deze liefde ook bij iedere gelegenheid moeten laten blijken, dat vormt nog niet het sociale leven. In de meeste gevallen is dat een zeer egoïstisch soort liefde. Menigeen ondersteunt zelfs, met datgene wat hij, je zou kunnen zeggen, eerst heeft buitgemaakt, met aartsvaderlijke goedertierenheid zijn medemensen, om daardoor een object te scheppen voor zijn eigenliefde, omdat hij zich dan van binnen kan warmen aan de heerlijke gedachte: ‘Wat ben ik toch een goed mens!’ Maar hij komt niet op het idee, dat een groot deel van deze zogenaamde weldaden vermomde eigenliefde is.
Bron: Rudolf Steiner – GA 186 – Sociale en antisociale impulsen in de mens – Bern, 12 december 1918 (bladzijde 169)
Vertaling: Wyts ten Siethoff
Eerder geplaatst op 7 oktober 2013
Daarom heb ik onbehagen als iemand zegt, die en die is zo aardig en wat lief van je. Dan zien ze niet mijn gehele karakter 🙂 wat zijn schaduwkanten betreft. Eigenlijk moet men heel praktisch handelen als het gaat om de liefde. Men moet kijken wat er wezenlijk nodig is !
Met deze stelling kan ik nu leven, hoewel ik vroeger anders over dacht. Je doet goed, maar dacht eraan dat het egoïsme van mij was juist omdat je eraan denkt.