De mens gelooft dat hij een persoonlijkheid is, die afgescheiden is van de rest van de wereld. Al een enkele overdenking zou hem kunnen leren dat hij zelfs in het fysieke geen zelfstandig wezen is. Bedenk eens dat als in deze ruimte de temperatuur 200 graden hoger zou zijn als nu, dan zouden we allen hier niet kunnen bestaan, zoals we nu bestaan.
Zodra de omstandigheden buiten ons veranderen, zijn de voorwaarden voor ons lichamelijk bestaan er niet meer. We zijn enkel de voortzetting van de buitenwereld en volstrekt ondenkbaar als afgezonderde wezens. Dat is nog meer het geval in de zielen- en geestenwereld. We zien dat de mens, als zelf beschouwd, slechts een illusie is, dat hij een deel van de algemene goddelijke geestenwereld is.
Bron: Rudolf Steiner – GA 53 – Ursprung und Ziel des Menschen – Berlijn, 12 maart 1905 (bladzijde 269)