Als degenen die leraar of opvoeder willen worden vandaag de dag geëxamineerd worden, dan kijkt men vooral naar wat ze aan kennis verworven hebben, wat eigenlijk zeer onnodig is, dat ze zich dat verwerven moesten. Want ze zouden wat ze voor het lesgeven nodig hebben, wanneer ze zich voorbereiden, altijd in een geschikt compendium kunnen nalezen. Wat men voor het examen geleerd heeft, dat is nadien immers toch snel weer vergeten.
Dat is het beste te zien als men zich herinnert hoe ons universiteitsleven zich afspeelt. – Ik moest eens examen doen. Toen werd op de afgesproken datum de betreffende professor ziek. Ik kwam bij de assistent en die zei tegen mij: ‘Ja, de professor is ziek, en het zal nog wel acht dagen duren; ik kan me voorstellen dat u in deze hoogzwangere toestand rondlopen moet en over acht dagen alles weer vergeten bent, maar het is niet anders!’ – Men rekent er dus in feite al op dat wat men bij het examen moet laten zien al heel snel vergeten is. Het is gewoon een komedie in het leven.
Waar het echter op aankomt, zal moeten zijn dat men er naar kijkt wat voor een mens het is die men op de jeugd loslaat. Het gaat er om in ieder naar de mens te zien, niet alleen naar wat hij in het mechanisme van zijn denkleven gestampt heeft. Op de werkelijke mens komt het aan, dat deze in staat is die mysterieuze verhouding met de jeugd te scheppen, die nodig is.
Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – ANTHROPOSOPHISCHE LEBENSGABEN – Berlijn, 2 april 1918 (bladzijde 198-199)