We moeten het onderscheid leren kennen tussen het vergankelijke en het onvergankelijke. In de Griekse beeldhouwkunst bijvoorbeeld zijn grootse, wonderbaarlijke werken gemaakt, die toch alle na een bepaalde tijd ten ondergegaan zullen zijn. Zouden die werken alles zijn, dan zou men moeten zeggen dat ze vergankelijk zijn; alles in de fysiek-zintuiglijke wereld is op deze wijze voorbijgaand.
Maar dat de kunstenaar op het fysieke vlak werkt, brengt iets wat blijvend is voor de geest van de kunstenaar, dat er niet zou zijn als hij niet op het fysieke gebied gewerkt had. Het opnemen van een bezigheid op een lager gebied is het vermogen (Duits: Fähigkeit) van een wezen op een hoger gebied; dat is evolutie. Alleen door de incarnatie wint de mens een verrijking van de geest, die hij anders niet zou verkrijgen. Dat is de betekenis van het vergankelijke voor het onvergankelijke.
Bron: Rudolf Steiner – GA 89 – Bewußtsein/Leben/Form – Berlijn, 19 oktober 1904 (bladzijde 129)