Alleen kinderen bij wie er in de lever iets niet in orde is – wat dan zelfs door de suiker kan worden genezen -, die pakken suiker; de anderen interesseert de suiker niet, die laten het staan. Natuurlijk mag dit niet ontaarden in een slechte gewoonte, maar men moet voor zoiets begrip hebben. En men kan er op twee manieren begrip voor hebben. Ziet u, als het kind steeds maar eraan denkt: Wanneer kijkt vader of moeder niet, zodat ik de suiker nemen kan-, dan steelt het kind later ook andere dingen.
Als men het kind echter tevreden stelt, doordat men het geeft wat het nodig heeft, dan wordt het geen dief. Het is dus ook in moreel opzicht van groot belang of men zulke dingen opmerkt of niet. Dat is zeer belangrijk, mijne heren.
Dus moet men op de vraag die u nu gesteld heeft antwoorden: Men moet goed letten op wat het kind wil of verafschuwt en het niet dwingen tot wat het niet wil. Want als het bijvoorbeeld gebeurt, wat bij zeer veel kinderen het geval is, dat het geen vlees wil eten, dan is het zo dat het kind door het vlees darmgiften oploopt, en die wil het vermijden. Dit instinct heeft het kind. Een kind, dat aan tafel zit, waar alle anderen vlees eten en hij weigert het vlees, dan heeft het de aanleg om darmgiften te ontwikkelen door het vlees. Met dit alles moet men rekening houden.
Bron: Rudolf Steiner – GA 354 – Die Schöpfung der Welt und des Menschen – Dornach, 2 augustus 1924 (bladzijde 124-125)
Eerder geplaatst op 5 mei 2016