In onze tijd kan iemand een krasse materialist zijn en iemand anders een krasse spiritualist, en beiden zouden heel goed vanuit onze materialistische tijd hun ideeën kunnen meedelen – het verschil zou niet groot zijn. Het komt er helemaal niet zo veel op aan of tegenwoordig iemand naar de letterlijke, woordelijke (Duits: wortwörtlich) inhoud zich tot het spiritualisme of het materialisme bekent, maar het komt erop aan vanuit welke geest hij het ene of het andere doet. Want de woordelijke inhoud is het niet, wat eigenlijk werkt, maar de geest van waaruit het een of ander is, die werkt; alleen wanneer men een abstracteling is, let men enkel en alleen op de woordelijke inhoud.
Bron: Rudolf Steiner – GA 196 – Geistige und soziale Wandlungen in der Menschheitsentwickelung – Dornach, 1 februari 1920 (bladzijde 139)
Eerder geplaatst op 6 maart 2016
Ik geloof naar mate ik ouder word er steeds minder van snap. Las ik gisteren ochtend het citaat (wat je op deze pagina onder de knop “Previous” kan vinden) van die dag, en dacht bij mezelf; mooi dat dat zo gebeurd. Een uur later hoorde ik dat een vriendin/kennis met wie ik vele jaren terug in een leesgroep zat waar we “De Filosofie der Vrijheid” bestudeerde, en waarmee ik nog wel meer gemeenschappelijke activiteiten heb ondernomen, maar de laatste jaren niet meer gesproken heb, door de poort van de dood is gegaan.
Dus heb ik gisterenavond voor haar een stuk uit het Johannes evangelie hardop uitgesproken, daar Steiner aangeeft dat het een pasgestorvene helpt om de overgang makkelijker te maken.
Het Johannes begint zo: (naar de vertaling van Heinrich Ogilvie, geestelijke in de Christengemeenschap, en destijds ook grondlegger van de Christengemeenschap in Nederland)
In het oerbegin was het scheppende Woordwezen….
Bron: Christofoor: Zeist, 1983. 3e druk, pag. 161.