Vandaag de dag denkt men met de gesel van de minachting, met de gesel van de spot of, zoals men het vaak noemt, de gesel van de kritiek, degenen te bejegenen die probeert vanuit de geesteswetenschappelijke inzichten de waarheid te zeggen. In het zesde cultuurtijdperk (3573-5733) zullen zij beginnen deze mensen te genezen – te genezen! Dat wil zeggen: men zal tegen die tijd medicijnen gevonden hebben, die men dwangmatig zal toedienen aan degenen die ervan spreken dat er een norm van goed en kwaad bestaat, dat goed en kwaad iets anders is dan een menselijke wetgeving.
Er zal een tijd komen dat men zal zeggen: Wat praten jullie van goed en kwaad? Goed en kwaad, dat bepaalt de staat. Wat in de wet staat, dat het goed is, dat is goed; wat in de wet staat dat het nagelaten moet worden, dat is slecht. Als jullie beweren dat er een moreel goed en kwaad bestaat, dan zijn jullie ziek! – En men geeft hen medicijnen, en men zal de mensen cureren. Dat is de tendens. Dit is geen overdrijving, dit is gewoon het venster, waardoor ik u zou willen laten zien.
Daarheen gaat het in het verloop van de tijd. En wat in het zevende na-Atlantische tijdperk (5733-7893) zou volgen – door dat venster zal ik u voorlopig niet blikken laten. Maar waar is het. Een tijd zal komen, want het laat zich immers niet terugdraaien, wat in de menselijke natuur is. Het zal geleidelijk op zodanige wijze tot uitdrukking komen, dat men volgens de begrippen van de natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing de mensen als ziek zal zien, en proberen zal de nodige geneeswijze tot stand te brengen. Dit is niet een fantasie. Juist de allernuchterste beschouwing van de werkelijkheid geeft dit, waarvan hier gesproken wordt. En wie slechts ogen heeft om te zien en oren om te horen, die ziet overal het begin hiervan.
Bron: Rudolf Steiner – GA 175 – BAUSTEINE ZU EINER ERKENNTNIS DES MYSTERIUMS VON GOLGATHA – Berlijn, 12 april 1917 (bladzijde 241-242)