Antroposofie heeft de taak, de missie om het materiële bestaan te doordringen, niet het te ontvluchten

Wat ik te zeggen had, kon ik slechts in enkele pennestreken (Duits: Strichen) weergeven. Er is nu al een rijke literatuur voorhanden, die voor iedereen beschikbaar is. In een korte avondvoordracht kon ik maar enkele richtlijnen geven. Maar uit wat ik gezegd heb, kunt u enigszins opmaken dat deze geesteswetenschap, dit antroposofisch onderzoek niets wereldvreemds, niets onpraktisch wil zijn. Ze wil niet de mensen zelfzuchtig omhoogvoeren naar inhoudsloze luchtkastelen, nee, ze zou het zien als een zich fout gedragen tegenover de geest (Duits: sie würde glauben, sich sündhaft gegenüber dem Geistigen zu verhalten), als ze de mensen wereldvreemd zou maken.

De geest wordt alleen op de juiste wijze begrepen, als we hem in zijn kracht opvatten, als we ons met hem zo doordringen dat we daardoor praktische mensen worden. De geest is een schepper. Hij heeft de taak, de missie om het materiële bestaan te doordringen, niet het te ontvluchten. Daarom is antroposofische kennis van bovenzinnelijke werelden tegelijk een alleszins realistische levenspraktijk.

En antroposofie streeft er daarom naar – ik zal dat nog in latere voordrachten die ik hier in Kristiania mag houden, in detail uitleggen -, zowel de afzonderlijke wetenschappen, als het kunstzinnige leven, als ook de praktische levensgebieden te bevruchten met wat ze in toevoeging aan de zintuiglijke, materiële wereld vanuit de werkelijkheid van de hogere werelden te zeggen heeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 79 – Die Wirklichkeit der höheren Welten – Kristiania (Oslo), 25 november 1921 (bladzijde 37-38)