Wat ik hier omschreven heb als hogere kenniskracht, dat treedt in zekere zin alleen in op het moment op dat de ziener (Duits: Geistesforscher) zich aan deze hogere inzichten overgeeft. Het is niet iets waardoor hij gevangen genomen wordt of wat hem tot een mystieke dromer maakt, die altijd buiten het leven staat, maar het is iets, wat hij hanteren kan, waar hij bewust heengaat, zoals men naar een uiterlijk wetenschappelijk experiment gaat en weer teruggaat in het gewone leven, waarin men een weldenkend mens is met alle nuchterheid die nodig is in dit leven.
Juist degene die in het gewone leven de neiging heeft tot de een of andere pathologische gemoedstoestand, die in het gewone leven niet zijn volle persoonlijkheid inzetten kan zoals elk ander mens, die kan ook niet in de ware zin van het woord een spirituele wetenschapper zijn.
Bron: Rudolf Steiner – GA 77a – Die Aufgabe der Anthroposophie gegenüber Wissenschaft und Leben – Darmstadt, 29 juli 1921 (bladzijde 145-146)