De dag zal komen dat goed en kwaad staan geschreven op het gelaat

We kunnen tegenwoordig nog min of meer het goede of het slechte dat in ons is, verbergen. Een dag zal komen dat we het niet meer kunnen, dat dit goede of dit kwade onuitwisbaar op ons voorhoofd geschreven zal zijn, op ons lichaam en zelfs op het aanschijn van de aarde. Dan zal de mensheid in twee rassen uiteenvallen. Zoals we in de huidige tijd rotsen en dieren tegenkomen, zullen we dan wezens van pure slechtheid en lelijkheid tegenkomen.

In onze tijd kan alleen de helderziende de goedheid of de morele lelijkheid lezen in de wezens. Wanneer echter de gelaatstrekken van de mensen uitdrukking van hun karma zullen zijn, zullen de mensen zich vanzelf verdelen, afhankelijk van  de stroming waar ze klaarblijkelijk toe behoren: naar gelang in hen de lagere natuur overwonnen is of dat deze over de geest zal triomferen. Dit onderscheid begint langzamerhand al werkzaam te worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 94 – KOSMOGONIE – Paris, 14 juni 1906 (bladzijde 124)

Eerder geplaatst op 24 januari 2016

Waartoe al dit geprakkiseer over het leven na de dood?

Wat er in zijn geestelijke omgeving aanwezig is, dat kan de overledene alleen voor zover beleven, als hij zich al hier op aarde de voor de mens mogelijke gedachten over de geestelijke wereld gemaakt heeft. Er zijn zo veel mensen die zeggen: Ach, waarom zouden we ons om het leven na de dood bekommeren? We kunnen het immers afwachten. Als we gestorven zijn, zullen we wel zien, wat er na de dood is. – Maar dat is een volstrekt onmogelijk idee. Men ziet eenvoudig niets na de dood, als men zich in het leven helemaal geen gedachten over de geestelijke wereld heeft gemaakt, als men alleen maar materialistisch geleefd heeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiana (Oslo), 17 mei 1923 (bladzijde 29-30)

Zie ook: Waarom zou ik mij bekommeren om wat zich na de dood afspeelt?

Een venster voor de doden

Het is, bijvoorbeeld, een wezenlijk te hulp komen tegenover de doden, als we in alle levendigheid aan ze denken, als we vooral zulke gedachten naar de doden zenden, welke in zeer aanschouwelijke vorm weergeven wat we met de doden beleefd hebben. Abstracte gedachten begrijpen de doden niet. Als ik echter de voorstelling denk: Daar was de straat tussen Kristiana en een naburige plaats; daar liepen wij. De andere mens, die nu gestorven is, die liep naast mij. Ik hoor nu nog, hoe hij toen sprak. De klank van zijn stem hoor ik. Ik probeer nu voor me te zien, wat voor bewegingen hij met de armen maakte, wat voor bewegingen hij met het hoofd maakte.

Als men zich dat zo heel objectief levendig voorstelt, wat men met de dode samen heeft beleefd, en dan deze gedachten naar de dode stuurt, die men in een gemeenschappelijk (Duits: geläufigen) beeld voor de ziel haalt, dan zweeft of stroomt zo’n gedachte als het ware naar de dode toe. En de dode ervaart dit als een raam waardoor hij in de wereld kan kijken. Bij de dode komt niet alleen op, wat we aan gedachten tot hem richten, maar een hele wereld komt er bij hem op. Het is als een venster waardoor hij in onze wereld kan zien.

Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiana (Oslo), 17 mei 1923 (bladzijde 29)

Het lesurenrooster op scholen: deze om zeep helper van een echte ontwikkeling van de menselijke vermogens

Het is noodzakelijk,  zonder dat de boog te gespannen wordt, dat niet door inspanning, maar door economie van de opvoeding, concentratie bij de kinderen wordt opgeroepen. Dit kunnen we op de manier die de mens van nu nodig heeft, alleen bereiken, wanneer we iets afschaffen wat tegenwoordig nog heel geliefd is: wanneer we dat vervloekte urenlesrooster in de scholen afschaffen; deze om zeep helper van een echte ontwikkeling van de menselijke vermogens.

Denk eens in wat het betekent: van 7-8 rekenen; van 8-9 taal; van 9-10 aardrijkskunde; van 10-11 geschiedenis!  Alles wat van 7-8 door de ziel gaat, wordt van 8-9 weer uitgewist, enz. Nu is het zaak bij deze dingen tot de basis te gaan. We mogen er helemaal niet meer aan denken dat er leervakken zijn, dat er ‘leervakken’ geleerd moeten worden, maar voor ons moet het helder zijn: in de mens van 7-14 jaar moeten op de juiste manier denken, voelen en willen ontwikkeld worden. Aardrijkskunde, rekenen, alles moet zo gebruikt worden, dat op een goede manier denken, voelen en willen ontwikkeld worden. […] Voor een bepaalde leeftijd is het bijv. vooral nodig zoiets als rekenen aan te leren. Daarvoor moet je twee, drie maanden de tijd nemen om dan ‘s morgens het rekenen aan te leren. Geen urenrooster waarop alles door elkaar staat, maar een tijd lang rekenen – dan verdergaan. En dan de zaken zo organiseren dat ze ingaan op wat de natuur van de mens op een bepaald tijdstip nodig heeft. Wie denkt er vandaag-de-dag aan dat het urenrooster moord betekent voor een echte opvoeding van de mens?

Bron: Rudolf Steiner – GA 296 – Die Erziehungsfrage als soziale Frage – Dornach, 10 augustus 1919 (bladzijde 50-51)

Met dank aan Pieter Witvliet, op wiens website ik dit tekstfragment vond. Voor meer teksten van Steiner over het lesurenrooster op scholen zie VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over periodeonderwijs.

Eerder geplaatst op 18 januari 2016

Weten van karma verlicht het leven

De mens die er helemaal niets van wil weten, dat er karma bestaat, dat er herhaalde aardelevens zijn, die kan in feite nooit op de gedachte komen dat wat hij zijn lot noemt bij hemzelf behoort. Hoe gaat de mens door de wereld? De ene doet hem dit aan, de ander dat: het ene bevalt hem, het andere bevalt hem niet; dat hij zelf de oorzaak daarvan is, als iemand hem iets pijnlijks aandoet, dat weet hij niet, daar denkt hij niet over na; anders zou hij voelen: Je bent het zelf, die het je toebrengt!

Als men deze gedachte in het leven volgen kan, heeft men na de dood tenminste het gevoel waarvan het komt dat men deze of die smarten beleeft. Dat is een verlichting: het weten van karma hier in het leven tussen dood en nieuwe geboorte; anders blijft de kwellende vraag, waarom men dit of dat te lijden heeft, voor het leven na de dood. Dit zijn dingen die men in de huidige tijd moet beginnen te weten, zonder welke de ontwikkeling van de mensheid niet verder vooruitgaan kan.

Rudolf Steiner – GA 140 – Okkulte Untersuchungen über das Leben zwischen Tod und neuer Geburt – Linz, 26 januari 1913 (bladzijde 166)

Eerder geplaatst op 22 januari 2016