Ik heb al vaak het leven tussen de dood en een nieuwe geboorte vanuit de meest verschillende gezichtspunten omschreven. Men krijgt er alleen dan een behoorlijke voorstelling van, als men het vanuit een hele rij standpunten weergegeven krijgt. Nu zal ik het vandaag opnieuw vanuit een bepaald gezichtspunt beschrijven. Men moet dan aan wat eenmaal gezegd is het andere toevoegen, dan krijgt men pas een compleet beeld.
De geestelijke gestalte van de mens ondergaat een voortdurende verandering, en ze wordt steeds meer en meer zo, dat we ze eigenlijk alleen dan treffend kenschetsen, als we zeggen: ze wordt geheel fysionomie. In de imaginatieve aanschouwing, die de ingewijde heeft en diegene heeft die al door de poort van de dood is gegaan, ziet men van de mens wat men zou kunnen noemen een soort fysionomie.
Deze fysionomie is de gehele mens, niet slechts enkel een deel. Maar de gehele mens ziet er wat zijn fysionomie betreft in zijn geestelijke gestalte zo uit, dat deze fysionomie de uitdrukking is van zijn moreel-geestelijk innerlijk, zodat aldus na de dood een slechte mens er anders uitziet dan een goede, en een mens die zich in het leven veel moeite gegeven heeft er anders uitziet dan iemand die lichtzinnig en gedachteloos geleefd heeft.
Bron: Rudolf Steiner – GA 231 – Der übersinnliche Mensch anthroposophisch erfaßt – Den Haag, 14 november 1923 (bladzijde 78-79)