Het gezichtsvermogen voor “hogere” gebieden wordt door de ervaringen in een “lager” gebied geleidelijk ontwikkeld

Tot de gewichtigste ervaringen van de ingewijde behoort deze: hij leert de zintuiglijk zichtbare wereld naar haar werkelijke waarde beter kennen en op prijs stellen dan hem vóór zijn geestesscholing mogelijk was. Juist door de blik, hem in het bovenzinnelijke vergund, krijgt hij dit inzicht. Hij, die deze gebieden niet heeft aanschouwd en ze wellicht boven de zintuiglijke wereld verre verheven waant, kan deze laatste onderschatten. Wie echter de hogere gebieden aanschouwde weet dat hij zonder zijn wedervaren in de zichtbare werkelijkheid volkomen machteloos in de onzichtbare zou staan. Om in deze te leven moet hij daarvoor bewerktuigd en met zekere vermogens toegerust zijn. En alleen in de zichtbare werkelijkheid kan hij zich dit alles verwerven. Hij moet geestelijk kunnen zien, zal de onzichtbare wereld hem bewust worden. Maar dit gezichtsvermogen voor “hogere” gebieden wordt door de ervaringen in een “lager” gebied geleidelijk ontwikkeld. In een geestelijke wereld met geestesogen geboren worden, zonder die in de stoffelijke te hebben gevormd, is evenmin mogelijk als dat het kind geboren zou worden met fysieke ogen, zo deze zich niet hadden ontwikkeld in het moederlichaam.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 -Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten? (bladzijde 205-206)

Vertaling overgenomen uit de Nederlandse uitgave van GA 10 (bladzijde 177) – Uitgeverij Vrij Geestesleven Zeist – Naam van de vertaler is niet vermeld.

Eerder geplaatst op 12 april 2015