Op de menselijke zielen werken bepaalde krachten in, verdoven en misleiden ze zodanig dat ze niet  kunnen zien dat het materiële louter de uitdrukking van het geestelijke is

Geesteswetenschap – dat is duidelijk geworden door alle uiteenzettingen die ik hier voor u mocht maken -, geesteswetenschap leidt ertoe te erkennen dat achter alles, ook achter het materiële bestaan, geest werkt, dat het materiële bestaan slechts de uitdrukking is van daarachterstaande spirituele krachten is. Aldus is ook op het gebied waar het materiële werkt in feite de geest werkzaam.

Hoe komen nu mensen ertoe om toch materialisten te zijn? Hoe komen ze ertoe om te ontkennen dat waar materie verschijnt deze materie louter een openbaring van de geest is? Als we overal de geest erkennen, zeer geachte aanwezigen, dan moeten we ook in de geest de oorzaken zoeken waarom de mensen materialisten kunnen worden. En inderdaad, er zijn geestelijke oorzaken in de mensenziel, krachten die vanuit de geestelijke wereld in de mensenzielen werken, die de mensen tot een materialistische instelling brengen. Onder de geestelijke krachten die het geestelijk onderzoek naar voren brengt, vinden we – neemt u de uitdrukking als een technische uitdrukking – de zogenaamde ahrimanische krachten, krachten die we met de naam “ahrimanisch” aanduiden in verwijzing naar de Perzische geest Ahriman. Hiermee zijn bepaalde geestelijke krachten bedoeld die zo op de menselijke ziel inwerken, dat ze voor deze ziel om zo te zeggen alles verhullen wat niet als materialiteit verschijnt (Duits: auftritt).

Het is volkomen waar, wat Goethe en anderen gezegd hebben, wat al degenen die van deze dingen werkelijk wat begrijpen, gezegd hebben: De uiterlijke waarneming van de zintuigen vergist zich niet, het oordeel vergist zich als het misleid is door bepaalde krachten in de mensenzielen. De materiële verschijnselen die zich aan ons presenteren, zeggen ons niet dat zij enkel materie zijn. De mensenzielen oordelen over wat openbaring van het geestelijke is, dat het alleen maar materie is. Op deze menselijke zielen werken bepaalde krachten in, verdoven ze zodanig dat ze niet  kunnen zien dat het materiële louter de uitdrukking van het geestelijke is.

Wat Goethe uitgedrukt heeft, komt overeen met een diepe betekenis, een werkelijk wezen in de menselijke ziel: De ahrimanische of mefistofelische krachten, zij zijn in de ziel gekomen, werken daar, en als men deze dingen bespreekt, dan kan men geheel in overeenstemming met de zaak tot de uitspraak komen, dat de materialistische gezindheid louter door haar bestaan voor de geestesonderzoeker een werkelijk bewijs is voor die krachten, die de mensen misleiden, die hem het geestelijke verhullen; het zijn de mefistofelische krachten die de mensen terugschrikken laten voor het geestelijke.

Bron: Rudolf Steiner – GA 69a – Wahrheiten und Irrtümer der Geistesforschung/ Geisteswissenschaft und Menschenzukunft – Stuttgart, 19 februari 1913 (bladzijde 178-179)

Eerder geplaatst op 1 maart 2015

Zulke dingen lijken absurd

Degene die zegt, dat iemand onmogelijk zou kunnen toegeven, dat het waar is wat de spirituele onderzoeker beweert, zonder zelf een spirituele onderzoeker te zijn, – wie dat zegt, die moet dan ook maar beweren, dat niemand door welke gevolgtrekking dan ook zou kunnen bewijzen, dat iemand een dief is, als hij niet zelf die diefstal gepleegd heeft. Zulke dingen lijken absurd, als men ze uitspreekt; maar voor een universele logica zijn ze des te juister.

Bron: Rudolf Steiner – GA 64 – Aus schicksaltragender Zeit – VIII – Was ist am Menschenwesen sterblich? – Berlijn, 26 februari 1915 (bladzijde 273)

Vooruitblik op het komende leven

Onmiddellijk voor de incarnatie treedt een zeer belangrijke gebeurtenis op, die parallel met de gebeurtenis op het moment van de dood is. Zoals onmiddellijk na de dood de terugblik (Duits: Rückerinnerung) aan het afgelopen leven als een tableau voor de ziel treedt, zo is onmiddellijk voor de incarnatie een soort vooruitblik op het komende leven aanwezig. Men ziet niet alle details, maar in grote lijnen alle omstandigheden in het komende leven voor zich.

Dit moment is van ontzaglijke betekenis. Het komt voor dat mensen die in een vroeger leven veel geleden hebben en veel zware ervaringen hebben doorgemaakt, bij de aanblik van de nieuwe omstandigheden en lotgevallen een schok krijgen en de ziel terughouden van de volledige belichaming, zodat slechts een deel van de ziel in het lichaam incarneert. Het gevolg van de schok bij een dergelijke vooruitblik is de geboorte van een zwakzinnige of epilepticus.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 26 augustus 1906 (bladzijde 52-53)

Morele kwaliteiten, verstand en oordeelsvermogen bepalen de waarde van een mens, niet helderziendheid

Een ziener, een praktische spirituele onderzoeker, die kan waarnemen in de geestelijke wereld is, doordat hij dit kan, daarom niet een hoger dier, daarom niet iets bijzonders, en onderscheidt zich daardoor niets van andere mensen, net zomin als iemand zich van andere mensen onderscheidt doordat hij een chemicus, een plantkundige, een machinist of een kleermaker is.

Het bezit van het vermogen tot geestelijk zien maakt de waarde van de mensen niet uit, maar alleen dat ze ook dit gebied kunnen onderzoeken en als kennis aan de mensen brengen. Uitsluitend zijn gezonde mensenverstand, zijn oordeelsvermogen en zijn morele kwaliteiten bepalen de waarde van de mens. En juist het geestelijk onderzoek zou kunnen bewijzen dat over de waarde van de mensen al door zijn verstandelijke en morele kwaliteiten beslist is, voordat hij in de geestelijke wereld binnen komt en dat, als hij daar minderwaardig is, ook de resultaten van zijn onderzoekingen minderwaardig zijn. Dit in te zien is buitengewoon noodzakelijk.

Bron: Rudolf Steiner – GA 69a – Wahrheiten und Irrtümer der Geistesforschung/ Geisteswissenschaft und Menschenzukunft – München, 27 november 1912 (bladzijde 163-164)

Eerder geplaatst op 22 februari 2015

Gezond verstand, oordeelsvermogen en morele gezindheid bovenal noodzakelijk

Als men een werkelijk begrip van de waarheden van de geestelijke wereld wil hebben, dan moet men bedenken: Hoe leert men het ware herkennen? Dan moet men leren onderscheid te maken tussen werkelijkheid en waarheid. Men leert een nieuwe wereld kennen, maar leren kennen en beoordelen is niet hetzelfde, het is totaal verschillend.

Men kan veel in de geestelijke wereld beleven, men kan in staat zijn er veel van te vertellen; de dingen die men vertelt, kunnen echte beelden zijn, het beeld kan werkelijk juist waargenomen zijn – waar hoeft het daarom niet te zijn. En hoe paradoxaal het klinkt, het moet gezegd worden, dat het nu iets onontbeerlijks, iets buitengewoon belangrijks is dat degene, die de geestelijke wereld wil betreden het oordeelsvermogen uit de gewone wereld meebrengt.

Wie geleerd heeft in de gewone wereld gezond mensenverstand te ontwikkelen, wie zichzelf niets wijsmaakt en niets wijsmaken laat in de gewone wereld, die zal ook in de spirituele wereld het gezonde mensenverstand binnendragen en de dingen die hij daar ziet op de juiste wijze beoordelen. Pas door wat men zo binnendraagt aan oordeelskracht, wordt de werkelijkheid tot waarheid. Oordeelskrachten kunnen niet in de geestelijke wereld ontwikkeld worden, die moet men meebrengen. En we kunnen zeggen: De in de gewone wereld logisch denkende zal ook het juiste en ware in de geestelijke wereld vinden. Wie een dwaas is in de gewone wereld en onlogisch denkt, zal nog dwazer en nog onlogischer denken als hij zijn dwaze denken op de dingen van de geestelijke wereld richt. Het meest noodzakelijke, als de mens wil beslissen over waarheid of dwaling in de geestelijke wereld, is de ontwikkeling van gezonde waarheidszin en gezond waarnemingsvermogen in de fysiek-zintuiglijke wereld. Wie niet met opmerkzaamheid, met gezonde observatie in acht neemt hoe de dingen in de fysieke wereld verlopen, wie in de fysieke wereld onnauwkeurig te werk gaat, van die kan met het allerbeste niets geloven van wat hij over de spirituele wereld vertelt. Want waar worden de dingen uit de geestelijke wereld pas wanneer ze met onze zin voor waarheid in aanraking komen.

En vervolgens is een zekere morele gezindheid noodzakelijk, een bepaalde morele zielsinstelling. Wie met een morele zielsgesteldheid de geestelijke wereld binnenkomt, zal met de gezonde krachten van de geestelijke wereld in betrekking komen en waarheden leren kennen. Degene echter die met immorele krachten, vooral met een niet nauwgezet ontwikkelde zin voor waarheid binnentreedt, zal alles vervormd, verwrongen in de geestelijke wereld zien en daardoor ook zo vertellen. Dat geldt niet alleen voor de geestelijke onderzoeker zelf bij de studie van de dingen van de bovenzinnelijke wereld, maar bovenal wanneer hij voor een publiek, voor luisteraars, voor aanhangers treedt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 69a – Wahrheiten und Irrtümer der Geistesforschung/ Geisteswissenschaft und Menschenzukunft – München, 25 november 1912 (bladzijde 122-124)

Eerder geplaatst op 15 februari 2015