De ziel is in eerste instantie een verlangend wezen. De ziel is vervuld van sympathie en antipathie, van de begeertenwereld, van de wereld van het verlangen. De geest echter toont na enige tijd de ziel dat zij niet alleen heeft te verlangen. Wanneer de ziel door de beschikking van de geest het verlangen overwonnen heeft, dan is zij niet passief, dan stroomt evenals uit de onontwikkelde ziel het verlangen stroomt, uit de ontwikkelde ziel de liefde. Verlangen en liefde, dat zijn de beide tegengestelde krachten waartussen de ziel zich ontwikkelt. De nog in zinnelijkheid, in uiterlijke verschijning verstrikte ziel is de verlangende ziel; de haar samenhang, haar harmonie met de geest ontwikkelde ziel is de liefhebbende ziel. Dat is wat de ziel in haar weg van incarnatie naar incarnatie leidt, dat ze van een begerende, verlangende ziel een liefhebbende ziel wordt, dat haar werken werken van liefde worden.
Bron: Rudolf Steiner – GA 52 – Spirituelle Seelenlehre und Weltbetrachtung – Berlijn, 8 maart 1904 (bladzijde 347)
Eerder geplaatst op 11 maart 2014