Degenen die door de poort van de dood zijn gegaan, willen meewerken aan de fysieke wereld. Deze medewerking is slechts schijnbaar een fysieke medewerking, want al het fysieke is slechts een uiterlijke uitdrukking van de geest.
De materialistische tijd heeft de mensen van de wereld van de doden vervreemd; de geesteswetenschap moet de mensen weer met de wereld van de doden bekend maken. Een tijd moet weer komen, waar we het de doden niet onmogelijk maken om hun werk ook hier te doen voor de vergeestelijking van de fysieke wereld, doordat wij ons van hen vervreemden. Want de doden kunnen niet met de handen de dingen hier in de fysieke wereld aanpakken en rechtstreeks fysieke arbeid verrichten.
Dat zou een onzinnig geloof zijn. De dode kan op geestelijke wijze handelen. Maar daarvoor moet hij de instrumenten gebruiken die beschikbaar zijn voor hem; daarvoor heeft hij het geestelijke nodig dat hier in de fysieke wereld leeft. We zijn niet alleen mensen, maar we zijn ook tegelijk instrumenten, de instrumenten voor de geesten die door de poort van de dood zijn gegaan. We gebruiken, zolang we in het fysieke lichaam geïncarneerd zijn, een pen of een hamer of een bijl; als we niet meer in een fysiek lichaam zijn, dan zijn onze instrumenten de menselijke zielen zelf.
Bron: Rudolf Steiner – GA 175 – Bausteine zu einer Erkenntnis des Mysteriums von Golgatha – Berlijn, 6 maart 1917 (bladzijde 111-112)