Ik heb altijd geprobeerd duidelijk te maken dat de hier bedoelde antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap weliswaar in de hoogste hoogten van het geestelijk leven wil opgaan, maar dan in de mensen door dit opklimmen in de geestelijke werelden een wijze van denken, een manier van voorstellen wil ontplooien die hen bekwaam maakt, geschikt maakt om zich in elke tak van het dagelijks leven praktisch in te stellen.
Men moet voor zijn werk, voor het dagelijkse praktische leven iets hebben aan wat men zich geestelijk ook voor de hogere werelden verwerft. Dit werken voor de geestelijke wereld moet zo zijn dat het iemand niet verleidt om te zeggen: Deze geestelijke wereld dat is het bovenaardse, dat mag helemaal niet aangeraakt worden door het alledaagse; het grove alledaagse is daarvan afgezonderd, dat veracht men, de spirituele wereld, dat is het hoge, het verhevene.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 196 – Geistige und soziale Wandlungen in der Menschheitsentwickelung – Dornach, 7 februari 1920 (bladzijde 168)