Over intellectualistische mooipraters

Het intellectualistische leven gaat aan alle werkelijkheid voorbij. Het intellectualistische leven als zodanig heeft eigenlijk geen bijzonder oog voor de aardse omstandigheden. (Duits: als solches eigentlich keinen besonderen Wert legt auf die irdischen Verhältnisse). Met het intellectualistische leven is het zo, dat men mooie morele principes opstelt temidden van een sociale orde waarin de mensen knechten zijn, die als slaaf behandeld worden.

Ik heb dat hier in concreto vaker naar voren gebracht. Ik herinner ook nu nog eens aan die enquête die in het midden van de 19de eeuw in Engeland is gehouden over de mijnwerkers, waaruit naar voren is gekomen -naast veel andere schade- dat negen-, elf-, dertienjarige kinderen de hele week voor zonsopgang de kolenmijnen ingestuurd worden, dan na zonsondergang naar boven gehaald worden, zodat die arme kinderen nooit het zonlicht, behalve op zondag, gezien hebben; zich dus in het onderaardse ontwikkelen moeten, onder omstandigheden waarvan ik u de schildering besparen zal, want ook daarover zou veel akeligs te vertellen zijn.

Maar bij de kolen die zo opgegraven zijn, hebben de mensen zich dan in chique kamers (Duits: Spiegelzimmer) onderhouden over naastenliefde, over algemene mensenliefde zonder onderscheid van ras, natie, klasse en ga zo maar door.

Bron: Rudolf Steiner – GA 196 – Geistige und soziale Wandlungen in der Menschheitsentwickelung – Dornach, 9 januari 1920 (bladzijde 17-18)