Antroposofie en socialisme (3 van 11) – Zie toch eens die kinderen, voor wie de ouders geen ontbijt hebben, die zwak, hongerig en half bevroren van de kou uitgeblust op school komen.

Men zou van antroposofische zijde zulke nobele mensenvrienden niet  moeten antwoorden door eenvoudig te zeggen, dat de antroposofie met de strijd der partijen, met de alledaagse belangen niets van doen heeft. Zeker, het kan niet de taak van de antroposofen zijn in de politieke partijstrijd direct in te grijpen. Langs andere wegen moet hij nastreven de mensheid te dienen en te helpen dan de partijen en wetgevingen het doen kunnen. Maar hij moet er ook rekening mee houden, dat hij met een wereldvreemd, voor duizenden en duizenden mensen waardeloos streven ernstig voorbij zou gaan aan de werkelijke noden.

De antroposoof spreekt van de noodzaak de edele geestelijke krachten in de kinderziel niet te laten verkommeren; hij spreekt erover dat in ieder mens de kiem van het goddelijke verborgen ligt, en dat leerkrachten en opvoeders thuis en op school het als hun taak moeten zien voor deze kiem van het goddelijke te zorgen, dat zij de ziel van het kind tot een burger in het rijk van het eeuwige moeten maken. En de sociaal voelende mensenvriend antwoordt hem: ‘Jij kunt lang praten; zie toch eens die kinderen, voor wie de ouders geen ontbijt hebben, die zwak, hongerig en half bevroren van de kou met uitgebluste zielenkrachten op school komen. Is ten opzichte van hen vóór alles niet iets geheel anders noodzakelijk als te denken aan de eeuwigheid van de ziel?’

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis»  (bladzijde 432)

Eerder geplaatst op 14 oktober 2011