Chronische kwalen en ongemakken

Als de patiënt (Steiner spreekt hierover gevallen van ziekten die wel min of meer genezen zijn, maar waarbij chronische kwalen of ongemakken zijn achtergebleven) het nu werkelijk door een sterke wil, door ziele-cultuur zover zou kunnen brengen, dat hij gedurende een bepaalde tijd zijn toestand zou kunnen vergeten, dan zou hij daaruit zo veel bevrediging kunnen putten, dat hij vandaar krachten kon aankweken om dat verder voort te zetten. Als hij zijn toestand zou kunnen vergeten, er helemaal van zou afzien; als hij wilskrachtig zou zeggen: ik wil me nu niet om mijn toestand bekommeren – en als hij dan de zielekrachten die daardoor vrijkomen gebruiken zou voor een geestelijke inhoud, die hem opheft en zijn ziel voldoening geeft, dan zou hij die krachten die anders altijd gebruikt worden voor het voelen van pijn, van drukken en steken en wat er nog meer bij te pas komt, vrij krijgen; dan zou hem dat grote bevrediging geven. Want als men zich niet aan deze gevoelens overgeeft, komen er krachten vrij; die kunnen dan gebruikt worden.

Het helpt natuurlijk weinig als men alleen maar tegen zichzelf zegt, dat men dat drukken en steken enzovoort niet wil voelen; want als men de krachten die dan vrij komen niet op het geestelijke richt, zullen de voorgaande toestanden direct weer intreden. Als men echter de vrijgekomen krachten richt op een geestelijke inhoud, die de ziel in beslag neemt, dan zal men merken dat men langs een ingewikkelde weg bereikt, wat het lichaam anders zonder het eigen toedoen door het overwinnen van het ziekteproces tot stand brengt.

Bron: Rudolf Steiner – Openbaringen van het karma – Hamburg, 20 mei 1910 (bladzijde 102) Vertaling A. Goedheer-de Keizer en H.L. Veltman-Arntzenius – 1979 Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist

Duits: GA 120 – Die Offenbarungen des Karma – Hamburg, 20 mei 1910 (bladzijde 100-101) 

Eerder geplaatst op 5 februari 2014