Kamaloka en muziek

Na de dood draagt de mens nog een tijd zijn astrale lichaam. Zolang hij deze draagt, totdat hij het aflegt – u kent dat uit mijn boek Theosofie –, is altijd nog een soort terugherinnering, het is slechts een soort herinnering, aan de aardse muziek in de mens na de dood aanwezig. Daardoor komt het dat wat de mens in het leven aan muziek opneemt, na de dood nawerkt als een muzikale herinnering, ongeveer nog zo lang totdat de mens zich van zijn astraallichaam ontdaan heeft. Dan zet de aardse muziek zich in het leven na de dood om in sferenmuziek en blijft als sferenmuziek tot enige tijd voor de nieuwe geboorte. Dat is iets wat u het begrijpen van de zaak nader zal brengen, als u weet dat wat de mens aan muziek hier op aarde opneemt, een zeer sterke rol speelt bij de vorming van zijn zielsorganisme na de dood. Die wordt dan gevormd tijdens deze tijd van het kamaloka. Dat is het goede van de kamalokatijd en in wezen kunnen we dat, wat de katholieken het vagevuur noemen, voor de mensen verlichten wanneer we dat weten, echter niet doordat we hen de waarneming afnemen; dat moeten ze immers hebben, omdat ze anders onvolkomen zouden blijven, als ze niet een aanschouwing zouden hebben van wat ze aan onvolkomens gedaan hebben. Maar we verkrijgen een perspectief (Duits: Möglichkeit) dat de mens in het volgende leven beter gevormd is, als hij in de tijd na de dood, waarin hij zijn astrale lichaam nog heeft, veel herinneringen aan het muzikale kan hebben.

Bron: Rudolf Steiner – GA 302a – Erziehung und Unterricht aus Menschenerkenntnis – Stuttgart, 16 september 1920 (bladzijde 33)

Eerder geplaatst op 2 februari 2014